ridderhofsteden in Utrecht is een prachtig voorbeeld van een nauwe samenwerking tussen kunst- en bouwhistorici, archeologen en historici.
Het boek is opgezet zoals het een goed kastelenboek betaamt. Na enkele degelijke inleidingen waarin de politiek- en sociaal-historische context, de ontwikkeling van de kasteelbouw, de kasteelinterieurs, de tuinen en parken en, heel aardig, de historische kasteelafbeeldingen afzonderlijk worden besproken, volgen in alfabetische volgorde 107 beschrijvingen van nog (geheel of ten dele) bestaande of reeds verdwenen kastelen en ridderhofsteden. Het gaat om gebouwen die in eerste aanleg stammen uit de Middeleeuwen, van de Romeinse tijd tot en met de zestiende eeuw. Soms ligt de nadruk echter noodgedwongen op een veel latere tijd, zoals bij kasteel De Haar, dat zoals bekend in de huidige vorm door P.J.H. Cuypers werd ontworpen en pas in 1913 gereedkwam.
De beschrijvingen, die variëren van één (bijvoorbeeld het in 1355 verwoeste Marckenburg te Schalkwijk) tot zeven bladzijden (Montfoort, Woerden II), zijn voorzover de bronnen dat mogelijk maken alle opgebouwd volgens hetzelfde stramien: geschiedenis (vooral van de bewoners), bouwgeschiedenis en omgeving. De informatie is leesbaar, adequaat en goed gedocumenteerd. Heel wat informatie is gebaseerd op recente of oudere maar nog niet eerder uitgewerkte archeologische en bouwhistorische onderzoekingen. Van oude genealogieën wordt voorzichtig gebruik gemaakt en in sommige gevallen blijkt zelfstandig onderzoek gedaan te zijn, soms met behulp van nog ongepubliceerde leenrepertoria.
De redactie heeft over het algemeen goed rekening gehouden met het gebruik van het boek, en dat is voor boeken helemaal niet zo vanzelfsprekend. Het boek is een naslagwerk, geen reisgids. De oproep van de commissaris van de koningin in het voorwoord (‘Met het boek in de hand op avontuur!’) kon ik dan ook niet helemaal plaatsen. De commissaris is in ieder geval geen wandelaar, want zelfs in een rugzak zullen de kleine 600 bladzijden in stevige band al snel loodzwaar worden. Het naslaan wordt vergemakkelijkt door de handige layout met voetteksten en door geografische kaarten voorin en lijsten op nummer en op alfabet achterin. Alleen de noten, die apart achterin het boek zijn opgenomen, vereisen nog wat onhandig heen en weer bladeren. Komisch vond ik de afwijkende alfabetisering in tekst en noten. IJsselstein wordt in de tekst vrijwel aan het eind behandeld, maar de bijbehorende noten vinden we tussen die van Ter Horst en Jaarsveld. Ook corresponderen de titels van de hoofdstukken niet helemaal met wat er in de noten van gemaakt is.
In het naslagwerk vinden we ook heel veel wat de werkelijkheid niet laat zien. Men is bepaald niet zuinig geweest met afbeeldingen. Het boek staat vol met prachtige kasteeltekeningen, vooral uit de zeventiende eeuw, unieke foto's van de huidige situatie, knappe bouwhistorische tekeningen en plattegronden, die meestal ook zeer functioneel zijn. Merkwaardig is wel dat er afbeeldingen zijn die tweemaal voorkomen, terwijl andere gebouwen of details helemaal niet worden afgebeeld. Bovendien, en dat vind ik in een naslagwerk een gebrek, is er op veel plaatsen onvoldoende relatie tussen tekst en beeld. Er wordt in de tekst niet systematisch naar in het boek voorkomende afbeeldingen verwezen. De tekst refereert wel vaak naar bestaande afbeeldingen, maar als de lezer zich daarvan een goed beeld wil vormen door even een blik te slaan op de ‘plaatjes’, wordt hij meer dan eens teleurgesteld. Te vaak bleek me dat de bedoelde tekeningen nergens in