heid, bijvoorbeeld het strofische gedicht Wapene Martijn en zijn nog steeds aangrijpende Vanden lande van oversee. Maar welke Nederlander heeft die meer dan 200.000 overige verzen van de ‘vader der dietscher dichtren algader’ gelezen?
Gelukkig zijn er nog steeds literatuurhistorici die de tijd hebben - en nemen - het werk van de aartsvader der Middelnederlandse letterkunde te lezen. En, nog gelukkiger, zij houden hun bevindingen niet voor zichzelf. Het Maerlant- onderzoek van de laatste decennia is nu bereikbaar voor een groot publiek dankzij het nieuwe boek van Frits van Oostrom, Maerlants wereld. Een knap en meeslepend boek dat boeit tot het einde.
Van Oostrom ziet zijn studie als een ‘daad van rechtvaardigheid’ (p. 450). Veel te lang heeft men Maerlant beschouwd als een saaie schoolmeester die met zijn leerdichten de ware literatuur om zeep heeft geholpen: Maerlant als ‘de Robespierre der Middelnederlandse letteren’. Van Oostrom laat zien wie hij in werkelijkheid was: de - misschien op één na - grootste Middelnederlandse auteur uit de tweede helft van de dertiende eeuw. En dat niet louter vanwege de omvang van zijn oeuvre. Latere dichters als Lodewijk van Velthem en Jan van Boendale zijn sterk door hem beïnvloed. Zijn rijmbewerkingen van standaardwerken voor bijbelse geschiedenis, biologie en geschiedenis verschenen lang voor die in andere volkstalen in Westeuropa. Parallellen in het buitenland zijn er eigenlijk niet. Kortom, Maerlant is een fenomeen van Europees formaat.
Een dergelijk fenomeen verdient een biografie. Maar zo eenvoudig ligt het niet. Er is namelijk maar heel weinig dat vaststaat omtrent Maerlants levensloop. ‘Er is vermoedelijk geen tweede Nederlandse schrijver van wie we zoveel hebben en van wie we zo weinig weten’ (p. 13). Zijn taal verwijst naar West-Vlaanderen, zijn naam naar een gehucht bij Brielle, waar hij blijkens een vermelding in een van zijn werken koster was; de opdrachten van zijn werk duiden op een relatie met Albrecht van Voorne (Historie van den grale), Nicolaas van Cats (Der naturen bloeme), en graaf Floris V (Spiegel Historiael). Ook is er nog een lijntje naar Damme bij Brugge, waar de dichter zou zijn begraven. Veel meer houvast is er niet. Toch is met deze gegevens wel iets te beginnen, al moet het vaak bij hypothesen blijven die ten hoogste aannemelijk gemaakt kunnen worden. Van Oostrom doet een poging Maerlant en zijn werk te plaatsen in hun politieke, sociale en intellectuele context. Deze aanpak leidt tot een visie die, hoezeer ook met vraagtekens omgeven, meer recht doet aan de auteur dan het beeld dat menigeen sinds de middelbare school met zich meedraagt.
De meeste van Maerlants werken zijn bewerkingen van Franse of Latijnse originelen. Waar die originelen bewaard zijn gebleven, is het soms mogelijk aan de bewerkingstechniek, de weglatingen, toevoegingen en veranderingen, conclusies te verbinden omtrent het ‘profiel’ van de auteur. Van Oostrom maakt veel gebruik van deze methode. Het leidt onder meer tot het inzicht dat Maerlant wetenschappelijke kennis uit recente vakliteratuur heeft ‘hertaald’ voor lekenoren. Zware theologische bespiegelingen liet hij steevast weg en hij toont begrip voor de belangstellingsfeer en beperkingen van zijn publiek van adellijke (‘niks burgers’) leken. ‘In zijn oeuvre worden ridderliteratuur en scholastiek gekruist’ (p. 423).
De literaire werken worden bovendien in een historische context geplaatst. In het begin van de jaren zestig van de dertiende eeuw schreef de dichter op Voor-