| |
| |
| |
gedichten
• Willem Wilmink
Vertalingen en eigen gedichten
Charles d'Orléans, En regardant vers le pays de France
Ik mocht de Franse kust van ver aanschouwen,
een heldere dag bij Dover aan de zee
en in gedachten zag ik mijn getrouwen
en was daar eventjes gelukkig mee,
maar zuchtte toen heel diep bij het idee
dat ik misschien nog lang niet word begroet
door Frankrijk, waar mijn hart van houden moet.
Ik heb mijn somberheid met kracht bestreden,
ik heb mezelf de wacht eens aangezegd
omdat ik weet: we zijn op weg naar vrede
en dan komt alles, alles weer terecht.
Maar hoe ik ook tegen mijn tranen vecht,
het grote heimwee zit me in mijn bloed
naar Frankrijk, waar mijn hart van houden moet.
Toen heb ik op het schip van Blij Verwachten
al mijn verlangens over zee doen gaan,
opdat ze in Frankrijk vast de boodschap brachten:
wie ons vooruit gestuurd heeft, komt eraan!
God zal het uur van vrede laten slaan,
en dan, heel gauw misschien, komt alles goed
in Frankrijk, waar mijn hart van houden moet.
Vrede: de grootste schat die er bestaat.
Ik kan niet zeggen hoe ik de oorlog haat,
die mij nu al zo lang verlangen doet
naar Frankrijk, waar mijn hart van houden moet.
| |
| |
Charles d'Orléans als gevangene in de Tower van Londen (British Library Royal 16 F II). Uit: John Fox, The lyric poetry of Charles d'Orléans (Oxford 1969).
Prins Charles d'Orléans (1394-1465) raakte gewond en werd krijgsgevangen gemaakt tijdens de slag bij Azincourt tegen de Engelsen (1415). Hij leefde vijfentwintig jaar als balling in Engeland, kwaad dat zijn familie het losgeld maar niet wilde betalen. De veldslag was er een, net als die bij Ane (1227) en de Guldensporenslag bij Kortrijk (1302), waarbij ridders in de pan gehakt werden die hadden gedacht dat ze alleen maar tegen ridders zouden moeten vechten: ze leerden te laat dat het leven geen ridderroman is.
| |
| |
Charles d'Orléans, L'ostellerie de Pensee
Innerlijk gastenverblijf,
doolhof van komen en gaan,
al staat een gast je niet aan,
je houdt hem niet van je lijf.
Je bent continu in bedrijf,
aan iedere wens wordt voldaan,
innerlijk gastenverblijf,
doolhof van komen en gaan.
Met meneer Geef me de Vijf
is het hier blij en spontaan,
maar Wrok en Wroeging en Waan
innerlijk gastenverblijf.
Charles d'Orléans, Le premier jour du mois de may
Op de eerste dag van de maand mei,
met geel, met groen dat net ontstaat,
wandelt mijn hart in een gewaad,
zo saai, God weet het, als een pij.
Ik vraag mijn betere ik wat mij
die droeve outfit dragen laat
op de eerste dag van de maand mei.
Na enig aandringen zegt hij:
‘De couturier Ten Einde Raad
maakte voor jou dit pak op maat,
zo gaat het feest aan jou voorbij
op de eerste dag van de maand mei.’
Over middeleeuwse opvattingen omtrent melancholie instrueert ons het boek Waanzin in de middeleeuwen van de psychiater H.H. Beek: ‘Men herkent de melancholie aan de walging van het leven, een schuwen van de omgang met mensen, aan een treurig gezicht, aan zwijgzaamheid, achterdocht, ongemotiveerd wenen en nu eens de begeerte naar de dood dan weer naar het leven.’ Je kunt in dat boek de case history lezen van een melancholische patiënt, die ‘niet wilde eten omdat hij waande dood te zijn. Op aanraden van de medicus bracht men bij die zieke een lijkkist, waarin iemand lag, die deed of hij dood was. De dode hief het hoofd omhoog zeggende dood te zijn, onderwijl vele fijne spijzen etende. Zo verleidde de arts de melancholicus tot de overtuiging dat doden eten. Ook onze zieke hat zich verleiden en dit droeg niet weinig bij tot zijn genezing.’
| |
| |
François Villon, Frères humains qui après nous vivez
Mensen daar! Broeders die ons overleeft,
ga niet met minachting aan ons voorbij:
slechts hem die medelijden met ons heeft,
koopt God eens van zijn eigen zonden vrij.
Vijf, zes van ons hangen hier op een rij.
Het vlees, dat ons verleidde tot genot,
is van ons lijf gescheurd en is verrot.
Wij, beenderen, zullen van elkaar gaan scheiden.
Drijf nu met ons maar liever niet de spot:
bid God dat Hij ons allen zal bevrijden.
Dat wij u broeders noemen, is terecht,
hoewel ons lichaam aan de galg vergaat,
want geen van ons is van nature slecht,
maar sommigen verdwalen vroeg of laat.
Bid om vergiffenis voor al ons kwaad,
richt uw gebeden tot Maria's Kind,
dat Hij voor onze ziel een uitweg vindt
en ons niet eeuwig in de hel doet lijden.
Wees onze arme zielen goed gezind.
Bid God dat Hij ons allen zal bevrijden.
De regen heeft ons lichaam schoongelikt,
de zon heeft ons verzengd en warm gekust,
de raven baard en haren uitgepikt,
de eksters onze ogen uitgeblust.
Geen ogenblik vonden wij hier ooit rust,
naar hier, naar daar, zoals de wind het wou,
liet hij ons draaien, zwaaien aan ons touw.
Vogels prikten ons lek aan alle zijden.
Verlaat dus onze broederschap maar gauw,
bid God dat Hij ons allen zal bevrijden.
Prins Jezus, die de wereld toch regeert,
verlos ons van de hel, die ons begeert,
geef ons de kans dat oord nog te vermijden.
Mensen, hier wordt je 't lachen wel verleerd.
Bid God dat Hij ons allen zal bevrijden.
| |
| |
François Villon (ca. 1431 - na 1463), een aan lager wal geraakte student, was tot de galg veroordeeld, maar kwam, wellicht op voorspraak van Charles d'Orléans, weer vrij. Als diens gast in Blois schreef hij de ballade met het refrein ‘Bien recueully, debouté de chascun’ (Gastvrij onthaald, veracht door iedereen) op de door Charles d'Orléans opgegeven beginregel ‘Je meurs de seuf auprès de la fontaine’ (Ik sterf van dorst met de fontein dichtbij me).
Walther von der Vogelweide, Under der linden an der heide
Onder de linde op de heide
waar ons liefdesnestje was,
zul je vinden, van toen we vrijden:
gebroken bloemen in het gras.
In de bomen langs het dal
zong zo mooi de nachtegaal.
Ik ging vol verlangen naar het weiland,
daar was mijn liefste al present.
Hij heeft me ontvangen, o, mijn Heiland,
ik ben er nòg niet aan gewend.
Kuste hij mij? Wel duizend keer,
ach, mijn mond doet me nog zeer.
O, zo'n enig bloemenbedje
heeft hij daar voor mij gespreid:
dat geeft nog menig binnenpretje,
als iemand langs dat paadje rijdt.
In de rozen kun je misschien
de afdruk van mijn hoofd nog zien.
Dat wij daar lagen, wist het iemand,
behalve God, dan schaamde ik mij.
Wat hij durfde vragen, niemand, niemand
weet ervan, dan ik en hij
en een lief klein vogelijn,
dat mag best getuige zijn.
| |
| |
Dit liedje van Walther von der Vogelweide (ca. 1170-ca. 1230) wordt geciteerd in een van de sprookjes van Andersen, De slaapmuts van de vrijgezel: ‘den gamle Minnevise kom ham i Tanke’ (het oude minneliedje kwam hem in gedachten):
Ud fra Skolen, i den stille Dal,
Sang dertil en Nattergal!
Misschien kende Beatrijs' minnaar het liedje ook wel, maar de ex-non nam hem zijn voorstel niet in dank af:
Moet ik vrijen in 't open veld,
zoals vrouwen het doen, voor geld
met hun ordinaire lijven?
Ik zou niet weten waar ik moest blijven
van schaamte. Nu weet ik, vent,
dat je een boerenhufter bent.
Elisabeth, Reims
Hoe nieuw: dit eeuwenoud portret
in zandsteen van Elisabeth,
zo laat nog zwanger. Zo bevreemd.
Bezorgd om wat een aanvang neemt.
Reims, pinakels
Steile pinakels, waar heel hoog,
net zichtbaar voor het blote oog,
de dwazen wonen, stom en klein,
die dichter bij de hemel zijn
dan wij, die maar beneden staan
en wie de essentie moet ontgaan.
Larchant, bij Fontainebleau
Wie de allerlaatste bedevaart
geen verder lijden heeft bespaard,
zijn hier voor zevenhonderd jaren
voorgoed geland op de pilaren.
De een van valse vreugde dronken,
een ander heel diep weggezonken
in peinzen, waarin niets resteert
van wat hij liefhad en ontbeert:
van elk object ontdaan ontberen,
waaruit hij nooit terug zal keren.
| |
| |
Een die nog altijd hulp behoeft,
een, te ver weg en te bedroefd
voor wat zelfs heiligen vermogen.
Met deernis, met groot mededogen
in steen gehakt - voor eeuwig ziek
en in een grimmige mimiek -
kijken ze met hun oude zeer
vanuit de diepte op ons neer.
De Franse koning Karel VI (rond 1400) ‘waande zich van glas te zijn; hij verdroeg niet, dat men hem aanraakte. Hij naaide ijzeren staven in zijn kleding en wapende zich zo opdat hij, als hij viel, niet zou breken.’ Het is hetzelfde waandenkbeeld als we bij de zeventiende-eeuwse Amsterdamse professor Barlaeus aantreffen.
Hoe er in de Middeleeuwen met alle mogelijke vormen van waanzin werd omgegaan, hoe goed ook de diagnoses al waren, al gebruikte men uiteraard andere namen voor de ziektes dan nu, kun je lezen in het prachtige boek waaruit ik zojuist citeerde, Waanzin in de middeleeuwen van H.H. Beek. In dit werk staan foto's die de auteur maakte van beelden op de sokkels in de Onze-Lieve-Vrouwekapel van de St.-Mathurin in Larchant, gebouwd eind twaafde eeuw. Het zijn beelden van waanzinnigen en zwakzinnigen, zoals ze in Larchant verpleegd werden. Met mijn vrouw en met Hetty en Herman Finkers ben ik naar dat plaatsje vlakbij Fontainebleau gegaan. De mooie kerk was in restauratie en de bouwvakkers vertelden dat er in dat lieflijke plaatsje nog steeds des fous (ik had het zelf wat fijnzinniger proberen te omschrijven) worden verzorgd.
Gebruikte boeken
Andersen, H.C., Samlede Eventyr og Historier (Odense 1961) 503. |
Beatrijs. Een middeleeuws Maria-mirakel, vertaald door Willem Wilmink, met een inleiding en een teksteditie door Theo Meder (Amsterdam 1995) 63, vs. 347-352. |
Beek, H.H., Waanzin in de middeleeuwen. Beeld van de gestoorde en bemoeienis met de zieke (Hoofddorp 19742) 53, 91, 111, 201, 226. |
‘Charles d'Orléans’, in: André Lagarde en Laurent Michard (ed.), Les grands auteurs français du programme I. Moyen Age (Paris 1963) 207. |
Charles d'Orléans, Poésies. II Rondeaux, Pierre Champion (ed.) (Paris 1983) 481, 312. |
François Villon, Verzamelde gedichten, met vertalingen van Ernst van Altena (C.J. Goossens; z. pl. 19816) 256, 258 en 224. Van Altena's vertaling heb ik voor de mijne niet geraadpleegd. |
Walther von der Vogelweide, Sämtliche Lieder, Friedrich Maurer (ed.) (München 1972) 122, 124. |
|
|