Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
serie• Annemarieke Willemsen
| |
[pagina 92]
| |
1. Kaatsen: er wordt met rackets gespeeld op een baan met dakje en galerij. Illustratie uit: Guillaume de la Perrière, Tpalays der gheleerde ingienen oft der constiger gheesten, 1539 (KB Den Haag). Uit: C. de Bondt, ‘Heeft yemant lust met bal, of met reket te spelen...?’ Tennis in Nederland tussen 1500 en 1800 (Hilversum 1993) 40.
noemde Hendrik VIII bijvoorbeeld, blijkt in 1532 meer dan 46 pond te hebben verloren aan de kardinaal van Lotharingen in een (of meerdere?) partijen tennis. Het was gebruikelijk bij kaatsen om in te zetten op het spel. Zo besluit in een van de Dialogen van Erasmus een groep kaatsers om een maaltijd te spelen.Ga naar eindnoot3. Vaak ging het ook om een gelag. Kaatsbanen waren daarom veelal vlakbij een herberg gesitueerd. Werd het kaatsen enerzijds geprezen vanwege de oefening van het lichaam, anderzijds werd het verguisd vanwege het drinken en gokken bij de wedstrijd. | |
Ballen en banenHet kaatsspel is naar alle waarschijnlijkheid ontstaan in de twaalfde eeuw in Franse kloosters. De spelregels en de inrichting van de baan hebben in ieder geval nog eeuwen de sporen van de kloosterhof als oorspronkelijke speelplaats gehouden. Ook latere kaatsbanen waren vaak omgeven door een galerij met zadeldak (afb. 1). Aanvankelijk werd het spel ‘jeu de paume’ (handpalm) genoemd, omdat de bal met de hand werd teruggeslagen. Ook is al vroeg in de | |
[pagina 93]
| |
Kaatsenkeuren de term ‘teneyten’ te vinden, verwant aan het in Engeland dan al courante ‘tennis’, beide waarschijnlijk afgeleid van ‘tenez!’, oftewel ‘houdt 'm!’. De spelers stonden tegenover elkaar binnen een rechthoekig veld en speelden de bal heen en weer, tot die op de grond kwam. De plek waar de bal terechtkwam was een ‘kaats’. Men probeerde de kaats zo dicht mogelijk bij de achterlijn te maken. Na wisseling van speelhelft kon elke partij proberen de kaatsen te verbeteren. Vroege gegevens melden al een puntentelling in veelvouden van 15; later zou het derde punt naar 40 ‘inflateren’. Het is mogelijk dat de telling oorspronkelijk is afgeleid van de vier sets van vijftien minuten die samen een uur vormen. Geserveerd werd er via een schuin aflopend dakje. In bepaalde varianten waren een of meerdere openingen in de muur langs het speelveld van belang: wie daar doorheen sloeg, had meteen een punt. Omdat bij het spelen met de hand kwetsuren konden ontstaan, werd al snel gespeeld met een handschoen, met een slaghout of met verschillende versies van het racket: een gebogen hout waar snaren tussen zijn gespannen. Deze hulpmiddelen veranderden het spel aanzienlijk: het speelveld moest groter zijn, want de bal kreeg veel meer snelheid. Daardoor kon deze ook meer vernielen, en herhaaldelijk wordt het kaatsen met attributen verboden: ‘zo wel metter handt als met batoiren, raketten ofte andere instrumenten.’Ga naar eindnoot4. Overigens vindt de Latijn sprekende schooljongen Hieronymus in de dialoog van Erasmus het maar niks als Nicolaus voorstelt met het racket te spelen: een echte vent kaatst met zijn blote handen. | |
[pagina 94]
| |
Kaatsen, vooral met rackets, is een sport waarvoor nogal wat maatregelen nodig waren. De baan moest aan een aantal eisen voldoen (dakje, muren) en goed onderhouden worden, wat kosten met zich meebracht. Ook de voorraad ballen moest op peil gehouden worden: er was een bloeiende gespecialiseerde ballenproduktie, vooral in Brabant: in 1502 kopen Schotse kooplieden maar liefst 40.000 ballen in Bergen op Zoom. De zorg voor de ballen was, naast het onderhoud en het verhuren van de baan, een taak van de baanmeester; in Parijs zijn al in de vijftiende eeuw gilden van ‘maîtres-paumiers’. De speciale (eigen, of te huren) banen en de benodigde attributen gaven, samen met de mogelijkheid het spel ‘netjes’ te spelen, aan kaatsen een ietwat elitair karakter. Veel Westeuropese koningen en edelen waren fanatieke kaatsers; de Franse koning François I had op zijn vlaggeschip een complete kaatsbaan, met galerijen en al. Heel wat kastelen en buitenhuizen hadden een goed verzorgde eigen baan. In Nederland zijn rond 1560 kaatsbanen aangelegd bij bijvoorbeeld Huis Bergh ('s-Heerenberg) en Huis ter Kleef (Haarlem). De laatste is te zien op een tekening van het beleg van Haarlem: de Spanjaarden staan op het dak van de kaatsbaan. Ook bij het kasteel Hoogstraten (bij Vianen) moet menig kaatswedstrijd zijn gespeeld. De bibliotheek aldaar beschikte zelfs over een exemplaar van Het Kaetspel ghemoralizeert, een traktaat uit 1431 dat de belangrijkste Nederlandstalige bron voor het verloop van het kaatsspel is.Ga naar eindnoot5. Helaas is het een behoorlijk gekunsteld geschrift, waarin de auteur Jan van den Berghe, zelf rechter èn fanatiek kaatser, een poging doet in navolging van het toentertijd vermaarde gemoraliseerde Scaecspel zijn favoriete sport als allegorie, in dit geval voor de rechtspraak, te gebruiken. Hij doet dat, getuige de inleiding, omdat dit spel ‘de beste tijdcortinghe’ was; spelen zoals dobbelen, dat verboden was, leenden zich niet voor stichtelijk geschrijf. Vanwege de functie van de voorbeelden blijft de informatie over het kaatsspel mager: zo gebruikt hij de acht delen, waaruit een kaatsbal moet zijn gemaakt om mooi rond te zijn, voor een uitwijding over acht deugdelijke zaken in de rechtspraak, elk weer gelardeerd met exempelen die niets met kaatsen te maken hebben. Toch zijn de spelregels en -benodigdheden aardig uit het boek af te leiden. Duidelijk legt de schrijver bijvoorbeeld uit wat de functie is van de ‘dienaers’ die de kaatsspelers assisteren: ‘den eenen omme te teekenen wel ende ghetrouwelike de kaetsen’, de ander ‘die den bal halen als hij verre ghesleghen ende onghereed zij, eist in gooten, in kelnaers, in veinstren of elders.’Ga naar eindnoot6. De scheidsrechter en de ballenjongens zijn dus al zo oud als de Middeleeuwen. Naast deze ietwat elitaire variant bleef een meer volks kaatsspel bestaan, dat ook op niet ommuurde terreinen werd gespeeld, zonder dure rackets en echte ballen. Beide komen naast elkaar voor, zelfs letterlijk, zoals op een stadsgezicht van Brugge uit 1641, waar op een open binnenterrein met slaghouten wordt gekaatst, terwijl op het einde van het terrein twee ommuurde tennisbanen te zien zijn, met schuine dakjes en een koord als net.Ga naar eindnoot7. Overigens lijkt het ‘elitaire’ vooral van toepassing op onze streken, waar het gewone volk ook een groot aantal andere sporten bedreef. In Frankrijk daarentegen bleef kaatsen de volkssport bij uitstek; in 1598 telt Sir Richard Dallington in zijn beschrijving van Frankrijk nog ‘two Tennis Courts for every Church through France’, en aan hun spel te zien, lijken de Fransen geboren met een racket in de hand. Ook Rabelais' held Pantagruel brengt zijn studententijd in Orléans grotendeels door met kaatsen, al namen zijn studiegeno- | |
[pagina 95]
| |
2. Kolven op het ijs: de ene kolver slaat, een ander geeft het doel aan. Schilderij van Lucas van Valkenborgh, Winterlandschap bij Antwerpen met sneeuwval, uit 1575. Frankfurt, Städelsches Kunstinstitut. Foto: auteur.
ten hem ook nog wel eens mee naar de Eilanden om daar te kolven. Wanneer een van zijn vrienden afstudeert in de rechten, zonder iets van recht te weten maar wel alles van dansen en kaatsen, zegt Pantagruel dat de eenvoudigste weg om doctor te worden, is: ‘met een balletje in de zak, een kaatsracket in de hand, een wetboek tussen de band en een dansje op de hak.’Ga naar eindnoot8. Zoals altijd kende Rabelais zijn stof goed: in zijn tijd hebben vrijwel alle universiteiten, van Parijs tot Oxford en van Franeker tot Leiden, eigen kaatsbanen voor de studenten. Bovendien zullen Rabelais' lezers zijn bedoelingen wel begrepen hebben: openbare kaatsbanen hebben in de zestiende eeuw op zijn minst een bedenkelijke reputatie. Hoewel dan eigenlijk alle spelen in de literatuur een negatief imago hebben gekregen, spannen kolf en kaats nog steeds de kroon, en niet alleen in Orléans. Wanneer Karel van Mander in zijn Schilder-boeck klaagt dat veel Italiaanse schilders hun tijd ‘vermorsen’ met ‘rincketten en colven’, met name Caravaggio, die met ‘het Rapier op 't Sijde van d'een Kaetsbaen in d'ander’ looptGa naar eindnoot9., doelt hij duidelijk op meer verderfelijks dat op die banen plaatsvindt dan alleen een partijtje tennis. Overigens leent ook de term ‘kaatsen’ zich erg voor dubbelzinnigheden. | |
Stok en balWaar en wanneer het kolven is ontstaan, is niet bekend. Wel is er al eeuwenlang een ‘vete’ tussen Nederland en Schotland over de vraag welke van beide zich de bakermat van het huidige golf mag noemen. Feit is dat het kolfspel al in de twaalfde eeuw overal werd gespeeld, vooral op grote pleinen, in lange straten, en in de winter op het ijs. Daarmee is kolf de winterse tegenhanger van | |
[pagina 96]
| |
kaatsen, dat eigenlijk alleen werd gespeeld als de temperatuur buiten dat toeliet. Waar de auteur van Het kaetspel ghemoralizeert erop wijst dat de kaatsers een plek moeten kiezen ‘uter zonne, daer ment goelicx vinden mach omme te scuwene de hitte’Ga naar eindnoot10. zal de raskolver zich meer zorgen hebben gemaakt over de dikte van de ijskorst. Kolven op het ijs is veel afgebeeld (afb. 2). Er zijn ook versies waar de kolvers schaatsen dragen. In de regel werd het spel beoefend met een houten stok met (fraai) omwikkeld handvat en een breed, gebogen stuk aan de onderzijde, en met een vrij zware houten bal. Men moest in zo min mogelijk slagen een doel raken, of in een vast aantal slagen een zo groot mogelijke afstand afleggen. Iedere kolfspeler had zijn eigen stok, die hij onder meer kon herkennen aan het gekleurde windsel en aan merktekens of versieringen die waren aangebracht op de bolle zijde van de slof. Uit de plaats van het vlakke slaggedeelte van de slof is af te leiden dat er linkshandige kolfstokken bestonden; daarnaast waren er kleinere voor kinderen. Dit weten we vooral uit de lading van een schip dat rond 1540 is vergaan en recent in de Flevopolder is opgegraven. In dit schip bevonden zich zestien ongebruikte kolfstokken, waarvan negen grote voor rechtshandigen, drie voor linkshandigen en nog vier kinderkolfstokken, met beduidend lichtere loden sloffen.Ga naar eindnoot11. Voordat dit zogenaamde Biddinghuizer kolfschip werd gevonden, waren alleen de loden sloffen uit opgravingen bekend; voor de houten stokken, waar de slof omheen werd geschoven of gegoten, waren afbeeldingen de enige bron. Omdat de vondst van die kolfsloffen meestal het enige is dat wijst op het beoefenen van kolf (afb. 3), heerste het idee dat alle kolfstokken met lood of ijzer verzwaard waren. Dat is zeker niet zo geweest, maar het verzwaren van de kolven had een duidelijk voordeel, dat vergelijkbaar is met het invoeren van het racket bij kaatsen: de bal krijgt veel meer snelheid en kan dus aanzienlijk verder weg worden geslagen. Het verzwaren van de kolfstokken leverde daardoor, net als het invoeren van rackets bij kaats, een probleem op omdat het spel er gevaarlijker door werd. Het verbaast dus niet dat het in keuren verboden wordt te spelen met ‘colven, die vooren verloot of verysert syn.’Ga naar eindnoot12. Kolf was, in tegenstelling tot het aan goed geëxploiteerde banen gebonden3. Loden kolfsloffen uit begin zestiende eeuw, gevonden in Noord- Beveland en 's-Hertogenbosch. Foto: Frans Gijbels/Speelgoed- en Blikmuseum Deventer.
| |
[pagina 97]
| |
Kolfwedstrijd ter gedachtenis aan de moord op Floriskaatsen, bij uitstek een spel voor buiten de stad. Er is een vrij groot en vooral lang terrein voor nodig, als het spel optimaal wordt beoefend met zo min mogelijk last voor de omgeving. De kolvers werden daarom steeds uit de straten en van het marktplein geweerd en naar banen en velden buiten de woonwijken verwezen. Kolf is altijd een echte volkssport gebleven, deels vanwege de geringe eisen die aan de baan werden gesteld: ruimte en de mogelijkheid een aantal doelen aan te brengen waren voldoende. Stokken en ballen werden op grote schaal door specialisten gemaakt. In Leiden hoefde je, in ieder geval sinds 1520, alleen de Kolfmakerssteeg maar op te zoeken om alles voor je favoriete sport aan te schaffen: ‘Looft God boven al, hier verkoopt men stok en bal’, stond er op een van de luifels. De vondsten van kolfsloffen geven aan waar kolf allemaal werd gespeeld: ze zijn bekend uit stadskernopgravingen, maar ook van kasteel- en kloosterterreinen, zoals dat van het nonnenklooster Annaborg te Rosmalen, waar recent een loden slof met de resten van een eikehouten stok is gevonden.Ga naar eindnoot13. | |
Kloten aan een blokKolf is opvallend goed vertegenwoordigd in de stadskeuren, deels vanwege het eerder genoemde problematische karakter van het spel. Maar er is ook | |
[pagina 98]
| |
4. Slagbalspel, door geestelijken gespeeld. Marge-illustratie in Li romans du boin roi Alixandre, Bodleian Library Oxford, ms. Bodley 264, f. 22r rechts.
sprake van een interpretatieprobleem bij het lezen van de - veelal juridische - bronnen. Verschillende sporten werden aangeduid met de term ‘balslaen’ en dat is bij gebrek aan kennis van andere slagspelen met een bal vaak als kolf geïnterpreteerd: ook in gevallen waar het om kaatsen, kloten, klossen, beugelen, kegelen of een van de door velen beoefende versies van slag- of honkbal (afb. 4) gaat. Helaas ontbreken veelal details om te bepalen welk spel precies werd bedoeld, omdat de opstellers van de keuren juist proberen om zo algemeen mogelijk te formuleren. Als in een keur het spelen wordt verboden ‘met colven, paletten, batoiren, raketten of andere stocken of instrumenten’Ga naar eindnoot14. heeft men duidelijk voor ogen zoveel mogelijk hinderlijke spelen in één verbod te vangen. Hoewel spelen dus in de bronnen moeilijk van elkaar te scheiden zijn, is een korte karakteristiek wel te geven. Kolven wordt ook aangeduid met ‘balslaen’, en daarnaast met ‘sollen metter colve’ of ‘tsollen’. ‘Malie’ is een uit Frankrijk afkomstige term voor het kolfspel, maar dan met een houten hamer gespeeld: het brede gedeelte van het slagwapen zat haaks op de stok, en in deze variant heeft het maliespel inspiratie geboden voor zowel croquet als cricket. ‘Malie’ wordt als een modeterm voor het gewone kolven gebruikt: als dit spel in de loop van de vijftiende eeuw steeds meer naar ruime plaatsen buiten het bewoonde gedeelte van de stad wordt gedreven, krijgen het Haagse Malieveld en de Utrechtse Maliebaan hun naam. Op afbeeldingen van de laatste is duidelijk te zien hoe er met kolfstokken wordt gespeeld en niet met hamers, en op het Malieveld zijn loden kolfsloffen opgegraven.Ga naar eindnoot15. Kloten, beugelen, kegelen en klossen hebben gemeen dat het alle spelen zijn waarbij de bal naar een bepaald doel moet worden geworpen. ‘Kloten’ is hiervoor de meest algemene term; ook wordt dit wel ‘rollen met kloten’, ‘rollen’ of ‘bollen’ genoemd. Alle termen verwijzen naar de bal: hierbij gaat het om een kloot, van oorsprong een bal die bestaat uit een zespuntig metalen karkas, waaromheen klei (of hout) is aangebracht (afb. 5). Van het kloten bestonden, net als bij het kolven, twee basisversies: of men moest in een worp zover mogelijk gooien, | |
[pagina 99]
| |
5. Een kloot van hout met een metalen karkas, laat-middeleeuws, gevonden in Eindhoven. Foto: Ruud Balk/Archeologische Dienst Eindhoven.
of men moest een doel zien te raken. Bij het klootspel was dat doel meestal een kuil of een voor (‘tvoortgen schieten’) danwei een steen; dat laatste wordt bedoeld met het ‘cloten ane den bloc’ in het Beghinsel van allen spele.Ga naar eindnoot16. Beugelen heeft veel weg van kloten aan een blok, maar bij dit spel moet de bal door een ring worden gegooid. Zo'n metalen ring, met een punt onderaan, kon in het ijs, in de grond of in een blok worden vastgepind. Het spel heet ook wel ‘ringelen’ of ‘klossen’. Voor het beugelspel werd ook wel een gebogen hout of stok gebruikt, waarmee men de bal over de grond schoof: essentie bleef echter het werpen van de bal, en niet het slaan. Kegelen is te zien op de prent met spelende apen bij het eerste artikel van de serie (Madoc 10 (1996) 1, 4). Hierop is de kring van kegels gemaakt rondom de tiende, de koning, afgebeeld naast het kolfspel en achter het beugelen met ring en ‘schuifhout’. Overigens getuigen de afbeeldingen, vooral in de marges van manuscripten, van talloze ‘tussenversies’, bijvoorbeeld waar met een kolfstok een bal door een ring moet worden geslagen. Het lijkt of ook de termen voor de verschillende spelen in de loop van de eeuwen in teksten steeds meer door elkaar worden gebruikt. Steeds vaker komen korte, algemene varianten zoals ‘ballen’, ‘balslaen’ of ‘balwerpen’ voor. Mogelijk nodigde het schrijven van de zóveelste keur om dat hinderlijke gespeel in te perken, uit tot formuleringen als: ‘caetsen, colffven, balslaen ende schyeten van de cloot ofte worpen mit steenen ende ghelycke ongeregeltheden.’ Binnen de stad werden deze spelen bijna overal en voor iedereen verboden: ‘opt kerckhoff ofte ontrent de kercke deser stede, opte marct omtrent tstedehuys, opte straeten ofte ontrent de huysen ende ghetimmerde deser stede (...) oudt ofte jonck, groot ende cleyn, niemant uuytghesondert.’Ga naar eindnoot17. Bovenal wordt duidelijk dat sporten als kolf en kaatsen overal en door iedereen konden worden gespeeld: door kinderen en volwassenen, nonnen en lichtekooien, ‘beede gheestelike en weerlike lieden’, straatschuimende schilders en kranige keizers; om het even op een schip, bij een kasteel, op de Hof van | |
[pagina 100]
| |
AmersfoortGa naar eindnoot18., op het kerkhof van Schiedam, op de befaamde (eed-van-de) kaatsbaan op het Louvre en op de bevroren Leidse stadssingels. Geen wonder dat het middeleeuwse gespeel niet in de hand te houden was. |
|