Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Annie Shaver-Crandell, Kennismaking met middeleeuwse kunst (Vertaling Francis van Gool) (Cambridge Kunstreeks) (Kosmos-Z&K; Utrecht 1994). 122 p. Geïll. ISBN 90-215-2480-5. f29.90.Het schrijven van een voor leken bestemde introductie op de middeleeuwse kunst in nog geen 125 pagina's is bepaald geen sinecure. Je moet uitstekend en vooral zeer beknopt kunnen uitleggen en de te bespreken objecten zeer precies selecteren om in zo'n kort bestek iets deugdelijks te produceren. Ik was dus zeer nieuwsgierig toen mij een dergelijk werk ter recensie werd aangeboden. Het hier besproken boekje Kennismaking met middeleeuwse Kunst van Annie Shaver-Crandell kwam reeds in 1982 uit bij de respectabele Cambridge University Press. De uitgave werd in 1994 herdrukt en bovendien verscheen er een Nederlandse vertaling. De Engelse uitgaven ken ik niet en ik heb ze ook niet bij deze bespreking betrokken. Over de Nederlandse versie kan ik helaas niet anders zeggen dan dat ik volstrekt niet onder de indruk ben. Ik vind het oprecht vervelend om zware kritiek te leveren op andermans werk, maar dit boek is een ramp. Uit de inhoudsopgave kan worden opgemaakt dat de nadruk in dit boekje op de gotiek ligt. Maar liefst drie van de vier hoofdstukken zijn aan deze stijlperiode gewijd. Daarentegen wordt er nauwelijks een woord besteed aan de kunst uit de Merovingische en Karolingische tijdvakken. Zeker als men in aanmerking neemt dat de architectuur in alle hoofdstukken verreweg de meeste aandacht krijgt, is dit beslist een omissie. De kerken en paleiscomplexen die de grote Karel en zijn directe opvolgers lieten bouwen, zijn gedurende de hele Middeleeuwen een grote inspiratiebron geweest voor latere heersers. Wie wilde zich niet spiegelen aan de eerste keizer van het gerestaureerde Romeinse rijk? Wat bij het eerste vluchtig doorkijken al opvalt is de beroerde vertaling. Niet alleen worden bepaalde architectonische en kunsthistorische termen verkeerd vertaald, ook de stijl van het Nederlands is niet al te best. Op verschillende plaatsen in het boekje is het Engels zeer direct vertaald. De lezer struikelt over kromme zinsconstructies. Een en ander valt het best te illustreren met een citaat. Op de eerste bladzijde van het boek, in de inleiding, is het al raak: De schitterende illuminaties in manuscripten, gemaakt door Ierse monniken, en het zogenaamde Alfred-juweel zijn beroemde meesterwerken uit dit ‘herfsttij der Middeleeuwen’. En er werden nog vele andere werken gemaakt, met name in kloosters. Geïnspireerd door de stichter van het kloosterdom, Benedictus (480-ca. 550), hadden de kloosters zich over Europa verspreid. Zij werden centra van kunst en kennis, waar vele mooie dingen werden gemaakt. Het mooiste uit de culturele traditie werd er gemaakt. Er werden andere stijlen, afkomstig uit het noorden of oosten van Europa, aangepast aan de Westeuropese smaak (p. 1). Afgezien van het onbenullige Nederlands en de inhoudelijk onnauwkeurige formulering, heeft de auteur (of de vertaler) kennelijk geen flauw benul van wat er met ‘herfsttij der Middeleeuwen’ wordt bedoeld. De auteur geeft in het citaat immers louter vroeg-middeleeuwse voorbeelden, terwijl Huizinga's beroemde | |
[pagina 45]
| |
boek toch een veel later tijdvak als onderwerp heeft. Het Engelse ‘illumination’ lijkt klakkeloos met ‘illuminatie’ vertaald te zijn, een term die volgens de Dikke Van Dale in die betekenis niet zo kan worden gebruikt. Het woord betekent in het Nederlands namelijk vrij letterlijk (feestelijke) ‘verlichting’ (met kleine lichtbronnen), of ‘het verkrijgen van geestelijk inzicht van persoonlijke aard’. Het juiste woord had hier natuurlijk verluchting of illuminering moeten zijn. Ook op andere plaatsen in het boek worden vaktermen verkeerd vertaald. Zo wordt het ‘triforium’, een wandgeledingselement in het interieur van gotische kerken, steevast aangeduid met de term ‘dwerggalerij’. Deze term heeft echter betrekking op de lage gang die achter een reeks door zuilen gedragen bogen hoog aan de buitenzijde van een romaanse absis is te zien, bijvoorbeeld aan die van de Maastrichtse Sint-Servaaskerk. De beschrijvingen van de kerkgebouwen missen vaak elke vorm van systematiek en zijn daardoor soms onbegrijpelijk. Kunt u zich iets voorstellen bij de zin ‘De kerk is opgebouwd uit grote, dragende delen, onderverdeeld door steunberen’ (p. 7), of ‘De colonnetten hebben individuele kapitelen, terwijl de kernen een groter kapiteel met hetzelfde motief bezitten’ (p. 62)? Ik als architectuurhistoricus in ieder geval niet! De observaties zijn bovendien vaak uiterst subjectief. De abdijkerk van Saint-Sernin maakt volgens Shaver-Crandell de indruk een ‘beschutte ruimte’ te zijn, ‘die donker en koel is vergeleken met het brandende zonlicht buiten’. Had Shaver-Crandell soms last van de warmte toen ze deze kerk in Toulouse bezocht? Waarom noemt zij de kathedraal van Durham ‘een meer decoratieve en extreem monumentale versie van de Romaanse architectuur’? Wat te denken van de vergelijking van het timpaan boven het westelijk hoofdportaal van de kerk van Sainte-Foy te Conques in Aveyron in Frankrijk (twaalfde eeuw) met hetzelfde bouwelement in de zogenaamde Porte Miègeville, een noordportaal van de abdijkerk van Saint-Sernin in Toulouse: ‘Hoewel de stijl van het timpaan van Conques minder verfijnd is dan dat van de Porte Miègeville, bezit Conques een andere aantrekkelijke kant (tjonge, gelukkig maar!): het timpaan is polychroom’. Zoals ik het lees spreekt uit dit citaat een waardeoordeel en op zich mag dat natuurlijk, maar dan moet wel uitgelegd worden waarom het ene verfijnder is dan het andere. Er is een objectieve beschrijving nodig om één en ander te kunnen beargumenteren. Een ander punt waaraan ik mij geërgerd heb, is dat vooral de iconografische beschrijvingen dikwijls voor de leek veel te gedetailleerd en dus veel te lang zijn. Daardoor komen ze min of meer op zichzelf te staan en maken niet langer deel uit van de lijn van het verhaal. Er zijn nog tal van andere kwesties waarop ik grondig commentaar zou kunnen leveren. Met het oog op de beschikbare ruimte wil ik er hier nog een behandelen. Ronduit onzinnig namelijk is Shaver-Crandells uitleg waarom ‘het wonder van de gotiek’ (p. 58), zich aanvankelijk vooral in Frankrijk voordeed. Volgens haar is dit te verklaren door ‘het feit’ dat bijna een derde van de Europese bevolking in de dertiende en veertiende eeuw ‘Frans’ was, waardoor het ‘logisch’ is dat ‘de produkten van de hoogste kwaliteit in Frankrijk werden gemaakt’ (p. 94). Nog afgezien van de wel erg simplistische formulering, die mogelijk nog op conto van de vertaler moet worden geschreven, gaat Shaver-Crandell ten eerste voorbij aan talrijke cultureel hoogwaardige objecten die buiten | |
[pagina 46]
| |
het Ile de France (want die regio zal Shaver-Crandell toch wel bedoelen) het licht zagen. Laat ik mij wederom tot de architectuur beperken: zou Shaver-Crandell mij kunnen uitleggen op grond waarvan zij twaalfde- en dertiende-eeuwse bouwwerken zoals de kathedraal van Salisbury, de abdijkerk van Limburg aan de Lahn en de Dom van Worms impliciet van mindere kwaliteit acht dan wat er in het Ile de France werd gebouwd? Ten tweede raakt de verklaring zelf kant noch wal. De invloed van het aantal inwoners op artistieke prestaties van een rijk is bepaald gering te noemen. Veel beter had Shaver-Crandell eens het bijzonder fraaie boek van Dieter Kimpel en Robert Suckale over de gotiek in Frankrijk kunnen opslaan.Ga naar eindnoot1. Dan had zij kunnen lezen dat het ontstaan van de gotische bouwtrant veeleer samenhangt met de langzaam maar zeker groeiende macht van de Franse koning in de twaalfde en dertiende eeuw. Juist in de gebieden waar hij het voor het zeggen had en kreeg, verrezen gotische bouwwerken. De verspreiding van de gotiek is dus eerder een politiek fenomeen, waarbij de koning of zijn vertegenwoordigers (bisschoppen, abten) als opdrachtgevers een belangrijke rol speelden. Zoals hierboven is gebleken, lokt Shaver-Crandells boek op tal van punten zware kritiek uit en dat ligt niet alleen aan de slechte vertaling. Shaver-Crandells beredeneringen en argumenten zijn op een zeer verouderde leest geschoeid en raken door haar beroerde kennis van zaken vaak kant nog wal. Ook een lekenpubliek heeft recht op goede en actuele informatie en die wordt in dit boekje volstrekt niet geboden! Het enige positieve aan het boekje vind ik de lay-out. Die is namelijk beslist aardig te noemen en voorzien van talrijke, meestal goede afbeeldingen. Een flink aantal is bovendien in kleur. De platen ondersteunen de tekst, zodat niet gezocht hoeft te worden tijdens het lezen. Jammer is dat de tekst de afbeeldingen niet ondersteunt. Het boekje wordt zoals het hoort afgesloten met een begrippenlijst die echter van slechte kwaliteit is. De literatuurlijst is zeer karig en nogal verouderd. Al met al zal het niet verwonderen dat ik dit boek niet kan aanprijzen. Jos Stöver |
|