kan dit boek als standaardwerk dienen.
De tekst is veel minder vernieuwend. Eerder is zij samenvattend en generaliserend van aard. Pierre Riché en Danièle Alexandre-Bidon hebben hun sporen op dit terrein van onderzoek reeds verdiend (dit blijkt uit de lange lijst artikelen van beiden in de bibliografie) en waren blijkbaar van mening dat vooral een synthese gewenst was. Een synthese van ongeveer dertig jaar (vrijwel uitsluitend Frans) onderzoek op het terrein van kind, vrouw, familie en dagelijks leven in de Middeleeuwen, waarmee de stellingen uit het in 1960 verschenen standaardwerk van Philippe Ariès, L'enfant et la vie familiale sous l'ancien Régime, werden weerlegd en het kind zijn ‘vraie place dans le monde médiéval’ (p. 9) werd teruggegeven. Dit boek neemt dan ook expliciet stelling tegen Ariès en zijn volgelingen, ofschoon de auteurs erkennen dat dezen het kind in de Middeleeuwen als eerste tot een serieus onderwerp van historisch onderzoek hebben gemaakt. Anders dan Ariès willen de auteurs van dit boek vooral laten zien mensen in de Middeleeuwen net als nu een ‘echte’ kindertijd doormaakten.
Voor de direct betrokken historici is dat waarschijnlijk niet nieuw meer, maar buiten die kleine kring wordt nog vaak volhard in de mening dat kinderen in de Middeleeuwen eigenlijk een soort miniatuur-volwassenen waren - de hoofdthese van Ariès. Het gaat te ver hier volledig te beschrijven waarop Ariès dat beeld baseerde. Voor een belangrijk gedeelte beriep hij zich op vroeg-middeleeuwse afbeeldingen van het Jezuskind. In L'enfance au Moyen Age wordt duidelijk aangegeven hoezeer het beeld van deze ‘perfecte mens in het klein’ afwijkt van afbeeldingen van andere kinderen in de Middeleeuwen. Het Jezuskind is juist géén gewoon kind, en tot ver in de veertiende eeuw heeft men er alles aan gedaan dat te benadrukken. In feite wordt daarmee het werk van de school van Ariès grotendeels onderuit gehaald.
L'enfance au Moyen Age opent met een hoofdstuk ‘Débats sur l'enfant’, waarvan de eerste paragraaf methodisch van aard is: ‘Comment connaît-on l'enfant au Moyen Age?’ Hierin wordt het belang aangegeven van het gebruik van afbeeldingen en realia, in dit geval archeologische vondsten, in het onderzoek naar het kind. Dit zien de auteurs als dè oplossing voor het probleem van een vermeend tekort aan bronnen dat door historici keer op keer is geconstateerd. De paragraaf die hierop volgt, behandelt de verschillende etappes van de kindertijd. In tegenstelling tot vele middeleeuwse geschriften wordt hier de kindertijd verdeeld in drie fasen: tot 2 jaar (de aetas infirma), van 2 tot 7 en van 7 tot 12 (eventueel 14 of 15). Na deze laatste, de pueritia, is de kindertijd ten einde: op de leeftijd van 12 jaar was men in de Middeleeuwen volledig, dus ook juridisch verantwoordelijk voor zijn eigen daden, kon men gestraft worden, mocht men trouwen en kon men bijvoorbeeld ook de verantwoordelijkheid als herder over een kudde krijgen. Deze duidelijke grens tussen kindertijd en volwassenheid is een belangrijk statement, dat overigens al eerder werd verwoord in het boek dat Alexandre-Bidon samen met Monique Closson in 1985 publiceerde, L'enfant à l'ombre des cathédrales. De rest van het eerste hoofdstuk levert een kort en bruikbaar overzicht van de verschillende opinies over het kind en de verschillende principes over opvoeding zoals die in de Middeleeuwen bestonden.
De drie kernhoofdstukken hebben respectievelijk het kind in zijn familiegroep, onderwijs en opvoeding, en de bijzondere relatie tussen kind en kerk tot