Christelijke heiligen- en reliekenverering
Arnold Angenendt, Heilige und Reliquien. Die Geschichte ihres Kultes vom frühen Christentum bis zur Gegenwart (C.H. Beck; München 1994). 470 p. Geïll. Geb. ISBN 3-406-38096-4. DM 68, -.
Een eenmansboek over een belangrijk historisch thema dat bijna twee millennia bestrijkt, verschijnt niet iedere dag. De Münsterse kerkhistoricus Arnold Angenendt, over wie de lezers van Madoc eerder in de lopende jaargang (nummer 2) werden geïnformeerd, toont in zijn boek over ongeveer tweeduizend jaar heiligen- en reliekenverering te beschikken over de durf, belezenheid en visie die voor het welslagen van een dergelijke tour de force onontbeerlijk zijn.
De visie die Angenendt ontvouwt, is godsdiensthistorisch georiënteerd. Al dadelijk, en daarna dikwijls, brengt hij de opvatting naar voren dat de heilige, christelijk of niet-christelijk, als ‘de religieuze uitzonderingsmens’ tot het kernbestand van de religieuze voorstellingswereld behoort, ja de eigenlijke dragende gestalte van de religie is (naar Wolfgang Speyer). Angenendt beoogt nu in zijn boek eerst de bijbelse grondslagen van de christelijke heiligheid bloot te leggen en die te situeren in de godsdienstgeschiedenis, en vervolgens de ontplooiing van de heilige in de christelijke geschiedenis te schetsen. Uit deze opzet kan men al afleiden dat Angenendts boek behalve een godsdiensthistorische tevens een stevige theologische inslag heeft.
Ik licht enkele lijnen uit zijn betoog. Godsdiensthistorisch ontmoet men de heilige als held en heros, stamvader en stichter, weldoener en heilbrenger, thaumaturg en redder. Hij representeert de godheid. Hij kan voor zijn rol geroepen worden of al vóór zijn geboorte uitverkoren zijn; maar soms moet hij zijn positie ook door heroïsche daden verdienen. Hij beschikt over charismata: hij zegent en vervloekt, verricht wonderen tot heil of straf, ook nog als dode, overstijgt ruimte en tijd, beschikt over profetisch inzicht en kennis der harten. In het bijzonder wijst Angenendt op de Grieks-Hellenistische voorstelling van de theíos anér, de ‘godsmens’, die voor het christendom bijzondere betekenis kreeg. Het christendom was weliswaar een relatief vergeestelijkte, ethische en vooral een theïstische godsdienst, maar bevatte ook ‘religieuze’ elementen die verder ontwikkeld konden worden. Al in het Nieuwe Testament wordt Jezus deels getekend naar het traditionele model van de ‘godsmens’ dat, aldus Angenendt, maar al te toepasselijk was. Om zijn uniciteit als verlosser veilig te stellen moest de oude kerk een theologie ontwikkelen die hem van ‘godsman’ tot ‘God-mens’ maakte. Maar het model van de ‘godsmens’ was van meet af voorhanden. Bovendien had Jezus het gebod gegeven hem na te volgen, en de opdracht te genezen en demonen uit te drijven.
Met de verering van martelaren als bloedgetuigen ontstond in de oude kerk een ware stroom van nieuwe religiositeit. Omdat zij hun leven hadden geofferd, hadden zij loon bij God, en konden zij als hemelse voorsprekers worden gezien. Tevens werd zo de oeroude religieuze voorstelling van de verzoening door