Madoc. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
Middeleeuwse cultuurM. Mostert, R.E. Künzel en A. Demyttenaere (red.), Middeleeuwse cultuur. Verscheidenheid, spanning en verandering (Amsterdamse historische reeks, grote serie 18) (Verloren; Hilversum 1994). 192 p. ISBN 90-6550-260-2. f 39, -.De studies in dit boek zijn bewerkingen van lezingen uit de reeks: ‘Culturele confrontaties. Over de heterogeniteit van de Europese cultuur’, gehouden te Amsterdam en te Nijmegen in het collegejaar 1989-1990. De zes verhandelingen bestrijken de gehele periode van de Middeleeuwen, met als zwaartepunt de twaalfde eeuw. Drie van de zes bijdragen behandelen onderwerpen uit deze eeuw van wedergeboorte en vernieuwing. Gezien de nadruk die in het boek wordt gelegd op aspecten van verandering, spanning en verscheidenheid in de middeleeuwse cultuur, is dit niet verwonderlijk. In de inleiding verantwoordt Rudi Künzel de gekozen methode van onderzoek: historisch onderzoek vanuit cultureel antropologisch perspectief. Dat wil zeggen historisch onderzoek waarbij het begrip ‘cultuur’ in de brede, antropologische betekenis van het woord centraal staat. Echter cultuur als kernbegrip hanteren heeft ook nadelen. ‘Wie het woord cultuur gebruikt abstraheert van de afzonderlijke individuen die een cultuur dragen’, aldus Künzel. En dat is juist niet wat de auteurs van deze bundel voor ogen stond. Zij wilden de samenleving als een levende werkelijkheid betrappen en niet als een schimmige grootheid benaderen. De gangbare, generaliserende benaderingen binnen de historische antropologie van de Middeleeuwen acht Künzel hiervoor niet toereikend. Gekozen is voor de exemplarische benadering, een aanpak complementair ten opzichte van de generaliserende methoden die uitgaan van het begrip cultuur. Het gaat volgens Künzel vooral over de manieren waarop individuen met cultuurvormen omgaan. Hoe reageerde de individuele middeleeuwer op de in elkaar schuivende, botsende en de veranderde culturen van zijn tijd? Nu dient zich natuurlijk de vraag aan of de auteurs geslaagd zijn in hun opzet. Hebben zij de middeleeuwse samenleving als een levende werkelijkheid betrapt? Geeft de exemplarische benadering iets onmiddellijks en levensechts? En is het bereik van exemplarisch onderzoek werkelijk groter dan het totaal van de onderzochte fenomenen? In zijn inleiding beantwoordt Künzel dit laatste bevestigend. Zeker, de genoemde auteurs hebben hun onderzoek naar individuele middeleeuwers verbonden met generaliserend historisch antropologisch onderzoek, waardoor voor de beschreven periode duidelijk wordt hoe mensen die behoren tot een of meerdere subculturen omgaan met spanningen en veranderingen, binnen en tussen die verschillende cultuurvormen. Van Hartingsveldt beschrijft bijvoorbeeld in zijn essay ‘De bisschop en het zwaard’ de spanning tussen geestelijke en wereldlijke idealen in het leven van de zevende-eeuwse Frankische bisschop Lambertus van Maastricht en hoe zijn hagiograaf deze spanning oploste in de in de achtste eeuw geschreven vita van deze bisschop. Künzel zelf behandelt in ‘Bisschoppen en aristocraten in Trier’ het probleem hoe | |
[pagina 284]
| |
veranderingen in de sociale verhoudingen in de stad Trier in de elfde en twaalfde eeuw tot uitdrukking komen in de Gesta Treverorum. Echter niet in alle bijdragen zijn de auteurs er ook in geslaagd door middel van de gehanteerde methode de beloofde nieuwe inzichten te verschaffen. Het onderzoek van Mostert bijvoorbeeld naar de herkomst van de, in de twaalfde eeuw, rondtrekkende intellectuelen, bevestigt slechts dat wat al bekend was uit eerder onderzoek: zij waren, evenals de in dezelfde tijd rondtrekkende krijgers, afkomstig uit de aristocratie, de bovenlaag van de bevolking.Ga naar eindnoot1. Via een andere weg komt de auteur tot dezelfde conclusies. Dit geldt ook voor de kwestie die Van Hartingsveldt aansnijdt: de spanning tussen geestelijke en wereldlijke idealen in het leven van bisschop Lambertus van Maastricht. Aan de hand van de manier waarop de hagiograaf van Lambertus deze spanning oploste in zijn vita, concludeert Van Hartingsveldt dat in de achtste-eeuwse Westeuropese samenleving, waarin bloedwraak een gewoon verschijnsel was, de wraakgedachte in de geloofsbeleving werd geïntegreerd in de persoon van de wrekende God. Ook hier zien we bevestigd wat al bekend is uit eerder onderzoek: goddelijke vergelding is een gangbaar thema in de middeleeuwse historiografie.Ga naar eindnoot2. Moeilijk te plaatsen in het geheel is de bijdrage van Van der Eerden, ‘Liudprand van Cremona. Onwil en misverstand’. De auteur vraagt zich af waarom in het werk van Liudprand van Cremona de heterogeniteit van de Europese cultuur er zo ‘bekaaid vanaf komt’. Een interessante vraagstelling waarvoor Van der Eerden een verklaring zoekt door het probleem in het bredere verband te plaatsen van Liudprand tot de hem omringende werkelijkheid. Volgens de auteur marchandeert Liudprand met de waarheid en geeft bij de beschrijving van complexe fenomenen de voorkeur van retorische reductie. Zijn houding ten opzichte van de hem omringende werkelijkheid wordt gekenmerkt door onwil en onvermogen deze te representeren. Als exemplarisch hiervoor beschouwt Van der Eerden een passage waarin de tiende-eeuwse auteur het realisme van een afbeelding in de palts te Merseburg prijst. De auteur vraagt zich af hoe Liudprand kritisch zou kunnen oordelen over een veel ingewikkelder relatie tussen werkelijkheid en geschreven beeld als hij het verschil tussen werkelijkheid en het geschilderde beeld niet eens heeft bemerkt. Oordeel en onbegrip zouden de onbevangen waarneming van Liudprand hebben overwoekerd. Oprechte verbazing rijst bij het lezen hiervan. Leert niet iedere student geschiedenis dat de verhouding van het individu met de hem omringende werkelijkheid ingewikkelder is dan hierboven geschetst? Niet alleen bij Liudprand komen we het prijzen van realisme in de beeldende kunst tegen, daar waar de moderne mens niets anders ziet dan stilering. Dit heeft echter meer te maken met de manier waarop de middeleeuwer zijn wereld en de kunsten beschouwde dan met onwil en onvermogen.Ga naar eindnoot3. Wat betreft de relatie tussen werkelijkheid en geschreven beeld: middeleeuwse historiografen, evenals hagiografen, wilden bewust een beeld van heden en verleden scheppen. Hun doel was niet documenteren maar portretteren.Ga naar eindnoot4. De werken verraden dat de auteurs geen onpartijdig oordeel wilden geven en ook niet de lezers hun eigen oordeel wilden laten vormen. Daarom werden zaken met opzet niet genoemd of juist benadrukt. Een mooi contrast met de bijdrage van Van der Eerden vormt het essay van | |
[pagina 285]
| |
Demyttenaere. Genuanceerd en met gevoel voor de tijd waarin het werk geschreven is, behandelt hij eenzelfde soort probleem in een twaalfde-eeuwse bron. In tegenstelling tot Van der Eerden, toetst Demyttenaere zijn bron niet aan onze twintigste-eeuwse opvattingen over waarheid en werkelijkheid. Hij probeert het werk van Galbert te begrijpen vanuit het denkkader waarbinnen zijn auteur de gebeurtenissen ordende. Demyttenaere schrijft verhalend en levendig, waardoor het betoog niet alleen door de benadering maar ook door de vorm waarin de auteur het heeft gegoten, ‘iets onmiddelijks en levensechts’ krijgt. Dit laatste geldt zeker ook voor de studie van Bijsterveld. In zijn betoog staat de ambivalente positie van geestelijken, in de persoon van de vijftiende-eeuwse Brabantse pastoor Frank Thuyns centraal. In het verleden, zo schrijft Bijsterveld, is er vaak apologetisch of veroordelend geschreven over de zogenaamde misstanden onder de laat-middeleeuwse clerus. De auteur wil het gedrag van geestelijken niet op deze manier benaderen maar beschrijven wat er gebeurt als mensen in een grenspositie tussen twee subculturen verkeren. Hij is hier bijzonder goed in geslaagd. Pastoors bleven volgens Bijsterveld mee functioneren in de lokale samenleving waaruit zij afkomstig waren, waardoor zij zich konden afzetten tegen de kerkelijke structuren. In crisissituaties bepaalde de sterkste loyaliteit het gedrag. De manier waarop Bijsterveld bovengeschetst probleem behandelt en beschrijft nodigt zeker uit tot het lezen van zijn dissertatie Laverend tussen kerk en wereld (Amsterdam 1993) over de pastoors in Noord-Brabant in de periode 1400-1570. Zijn bijdrage is een goed voorbeeld van wat de exemplarische methode binnen een historisch antropologisch kader kan bieden: ‘iets onmiddellijks en levensechts met een bereik dat groter is dan het totaal van de onderzochte fenomenen.’ Niet alle auteurs van Middeleeuwse cultuur zijn in deze opzet even goed geslaagd als Bijsterveld. Dit neemt niet weg dat alle bijdragen samen een goed beeld geven van een wereld van spanning, verscheidenheid en verandering. Duidelijk is dat de middeleeuwse cultuur geen homogeen samenhangende eenheid vormde. Mede omdat er als achtergrond nogal wat handboekstof is verwerkt in de afzonderlijke bijdragen, is deze bundel, overeenkomstig de oorspronkelijke opzet van de colleges die de basis van het boek hebben gevormd, zeer geschikt als inleiding in de heterogene en complexe middeleeuwse cultuur. Trudy Lemmers |
|