Madoc. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
Gerard Nijsten, Volkscultuur in de late middeleeuwen. Feesten, processies en (bij)geloof (Kosmos/Z&K Uitgevers; Utrecht/Antwerpen 1994). 160 p. Geïll. ISBN 90-215-2375-2. f 24,90.Cultuur is net zo veelzijdig en in haar uitingen soms even tegenstrijdig als het leven zelf. De hedendaagse ‘cultuurconsument’ kiest - soms bewust, vaak onbewust - uit een onafzienbaar aanbod aan opvattingen, verschijnselen en activiteiten. Maar er is geen reden waarom iemands culturele keuzepakket een samenhangend geheel zonder innerlijke tegenstrijdigheden zou zijn, waarop één etiket te plakken valt. Waarom zou een liefhebber van klassieke muziek niet op zijn tijd ook house kunnen waarderen? Waarom zou een bezoeker van een smartlappenfestival niet eveneens een operafanaat kunnen zijn? Bijna iedereen geniet wel eens van een sjieke maaltijd en eet de dag erna ‘uit de muur’. En er zijn ook trouwe zondagse kerkgangers die evengoed geloof hechten aan de kracht van Jomanda's ingestraald water. In de Middeleeuwen was het al niet anders. Wie het geheel aan middeleeuwse cultuuruitingen overziet, en het publiek dat hierin als opdrachtgever, uitvoerder of toeschouwer participeerde, constateert een grote verscheidenheid, ja, vaak ook tegenstrijdigheden en contrasten. Het gaat er dan ook niet zozeer om die cultuur onder één noemer te brengen, als wel om na te gaan welke betekenissen middeleeuwse mensen gaven aan deze uitingen. En ook dan is het meestal onmogelijk één allesoverheersend motief te vinden, of je dat nu een ‘burgerlijk beschavingsoffensief’ of een ‘kersteningsprincipe’ noemt. Natuurlijk, meer dan in onze tijd drukten de controle en officiële zingeving van de zijde van de Kerk en de wereldlijke overheid hun stempel op culturele manifestaties van het volk. Maar ook zij slaagden er nooit in de ervaring van de ‘gewone’ toeschouwer volledig naar het officiële ideaal te modelleren. Sterker nog, toeschouwers die als vertegenwoordigers van de overheid en de Kerk beschouwd kunnen worden, ervoeren en interpreteerden soms zelf het hun aangebodene op een wijze die evident in strijd was met de principes van de machtsinstituten die zij werden geacht te representeren. Aan de historicus de zware opgave dit tegenstrijdige en veelzijdige beeld te beschrijven en zo mogelijk te duiden zonder het te persen in simplificerende kaders. Middeleeuwse cultuur is ‘in’, en terecht. In het voetspoor van de neerlandici hebben nu ook de historici de rijkdom van de (laat-)middeleeuwse (volks)cultuur van de Nederlanden ontdekt. Eerder gaf Gerard Nijsten in zijn dissertatie, getiteld Het hof van Gelre. Cultuur ten tijde van de hertogen uit het Gulikse en Egmondse huis (1371-1473) (Kampen 19921, 19932), een gedetailleerd beeld van hof, stads- en feestcultuur in het laat-middeleeuwse Gelre. Nu schetst hij voor een breed lezerspubliek het culturele leven van de dertiende tot het midden van de zestiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden. Hij concentreert zich op de steden, vooral bij gebrek aan bronnen over het platteland. Zijn materiaal, bij aan- | |
[pagina 282]
| |
vang ongetwijfeld ontmoedigend disparaat, heeft Nijsten geordend in vier thematische hoofdstukken. Het eerste, getiteld ‘Het volk en de kerk’, bespreekt devotie, rituelen en gebruiken, processies, bedevaarten en geestelijk toneel. In ‘Het volk en de machthebbers’ komen feesten, optochten, toneelvoorstellingen, markten en andere openbare activiteiten aan bod. Het leven van kinderen, jongeren, vrouwen en mannen wordt besproken in het hoofdstuk ‘Onder elkaar’. In een kort slothoofdstuk, getiteld ‘Op zoek naar een volkscultuur’, wordt nog explicieter aandacht besteed aan ‘de betekenis die aan het handelen van stadsbewoners kan worden gehecht’ en aan de veranderlijkheid van die betekenis. Uitgangspunt is het idee dat het wereldbeeld (of, liever gezegd, de wereldbeelden) van de laat-middeleeuwse mens in ieder geval werd bepaald door overeenkomstige opvattingen over tijd, ruimte, natuur, bovennatuur, leven en dood, en deze worden vervolgens door de auteur geschetst. Nijsten heeft niet geprobeerd de laat-middeleeuwse cultuuruitingen in een knellend korset te persen, maar geeft de lezer juist een kaleidoscopisch beeld waarin hij de nadruk legt op de verschillende betekenissen die aan deze uitingen gehecht werden. Hij accentueert de voortdurende wisselwerking tussen de verschillende lagen van de bevolking. In uitingen van volkscultuur komt vaak eerder naar voren wat ‘volk’ en ‘elite’ bond, dan wat hen scheidde. Zo deelden machthebbers en onderdanen een voorliefde voor volkse feesten en de behoefte aan het concretiseren en visueel maken van abstracte zaken als gemeenschapszin en fatsoens- en gedragsnormen. ‘In de mentaliteit van volk èn elite was een “volkse laag” aanwezig’, aldus de auteur. Volgens hem vond beïnvloeding dan ook evenzeer van ‘boven naar beneden’ als van ‘beneden naar boven’ plaats. ‘Daarmee is de vraag “Wie beschaaft wie?” niet langer aan de orde’, zo concludeert hij (p. 107-108). Als er al een etiket geplakt moet worden op de cultuur van de late Middeleeuwen, is dat niet zozeer ‘burgerlijk’ als wel christelijk. Wèl constateert Nijsten in de loop van de zestiende eeuw een geleidelijk uiteengroeien van volk en machthebbers, dat niet goed te verklaren is. Hij wijst op de mogelijk groeiende behoefte van het stedelijk patriciaat zijn superioriteitsbesef te tonen en zijn ‘anders zijn’ te benadrukken. Dit kan ook een gevolg zijn geweest van zijn toegenomen culturele ontwikkeling en gezag, en van de invloed van het humanisme. Nijsten doet zijn verhaal in een aangenaam leesbaar, zeer beeldend geschreven en leuk geïllustreerd boekje waarin hij blijk geeft van een bijzondere aanleg tot inleving. De auteur tovert de lezer het ene na het andere pakkende voorbeeld voor ogen, vaak uit de Gelderse bronnen die hij zo goed kent. Het is verfrissend nu eens wat te vernemen over de cultuur buiten de grote zuidelijke en westelijke stedelijke centra. Zijn voorbeelden zijn goed gedoseerd tussen stukken analyse. Modieuze woorden of al te theoretische interpretatiekaders komen in dit boekje niet voor. Het verschaft de lezer - of dat nu een professioneel historicus is of een geïnteresseerde leek - een aantal aangename leesuren en is ongetwijfeld ook zeer geschikt voor de introductie van dit onderwerp bij studenten. Arnoud-Jan Bijsterveld |
|