Madoc. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
a priori
A priori: ‘Waer sij di Han...?’
| |
[pagina 269]
| |
Op 25 oktober 1445 verordende het stadsbestuur van Leuven dat het niemand, geen enkel persoon uitgezonderd, was toegestaan gedichten voor te dragen of liederen te zingen waarin de spot werd gedreven met ene Roelof Roelofs.Ga naar eindnoot1. Gezien de latere herhalingen van de verordening heeft het verbod niet onmiddellijk succes gehad: de spotliedjes over Roelof waren blijkbaar populair. Helaas, we hebben geen idee wat er gezongen werd. Van liedjes over Roelof Roelofs is niets bewaard gebleven. Net zo is het vele van de liederen vergaan waarvan alleen de incipits (de eerste woorden) genoemd worden in vijftiende-eeuwse handschriften met polyfone werken. Welke tekst er bijvoorbeeld schuilgaat achter de regel ‘Waer sij di Han...?’, we weten het niet. Kunnen we deze onwetendheid met spijt op conto schrijven van de tand des tijds en de vermaledijde zestiende-eeuwse boekbinders die middeleeuwse handschriften genadeloos versneden, in andere gevallen past onszelf het boetekleed. Hoeveel liedjes ook onherroepelijk verloren zijn, vele hebben wel degelijk de eeuwen overleefd, maar liggen verscholen in handschriften en drukken. Toen onder leiding van de Antwerpse hoogleraar Frank Willaert in 1991 in Leiden een werkgroep bijeenkwam om de Middelnederlandse lyriek te bestuderen, werd duidelijk dat er grote behoefte bestond aan een eenvoudig overzicht van de Middelnederlandse liedjes die bewaard zijn gebleven. In de bundel Een zoet akkoord, resultaat van de inspanningen van deze werkgroep, werden aanzetten tot zo'n overzicht gegeven, maar werd ook eens te meer duidelijk, dat bestudering van het Nederlandse lied een hachelijke onderneming blijft zolang niet bekend is wat ons is overgeleverd.Ga naar eindnoot2. Het samenstellen van een dergelijk overzicht zou niet meer zijn dan een inhaalmanoeuvre: in Frankrijk en Duitsland zijn al jaren uitgebreide liederenrepertoria beschikbaar. De mededeling dat zoiets ook voor het Middelnederlandse repertoire zou moeten komen, lokte dan ook meermaals verbaasde reacties uit: is dat er dan niet al lang? Dankzij een initiatief van Frank Willaert is in januari 1993 aan de Antwerpse universiteit UFSIA een begin gemaakt met een project dat tot doel heeft deze achterstand weg te werken door de samenstelling van een repertorium van Middelnederlandse liederen. Januari 1996 zal het eerste gedeelte van dat project voltooid zijn: een lijst van niet-gedrukte bronnen tot 1500 waarin liederen voorkomen, samengesteld door Clara Strijbosch. Op 28 februari zal in Antwerpen deze voorlopige publikatie ten doop worden gehouden op een symposium, gewijd aan het oude Nederlandse lied (zie de ‘Agenda’). Inmiddels is het project uitgebreid: sinds maart 1995 is aan het P.J. Meertens-Instituut in Amsterdam Martine de Bruin, in samenwerking met Louis Peter Grijp, bezig met het inventariseren van liederen in gedrukte bronnen tot 1600. Parallel daaraan zal in 1996 verder worden gewerkt aan het deel over zestiende-eeuwse niet-gedrukte bronnen. Na het inventariseren van bronnen waarin liederen voorkomen zullen, zo de subsidiegevers zich welwillend betonen, de liederen ook afzonderlijk gerepertorieerd worden. Zodat we misschien eindelijk eens boven water krijgen of ‘Waer sij di Han...?’ echt alleen maar als incipit is overgeleverd, of misschien toch nog meer regels bevat. Een dergelijke systematische en fijnmazige benadering is nodig. Liedjes blijken moeilijk vindbaar ‘klein grut’, en dat maakt het repertoriëren ingewikkelder dan zich aanvankelijk liet aanzien. Liedjes veranderden van vorm, strofen raak- | |
[pagina 270]
| |
ten los en begonnen een eigen leven te leiden. Nederlandse liedjes werden in buitenlandse handschriften door Franse en Italiaanse kopiisten tot volslagen wartaal verhaspeld (Wat te denken van een incipit ‘Maule met’, waarachter het incipit ‘Wat willen wij met [den budel spelen]’ blijkt schuil te gaan?). Bovendien blijken liedjes vaak ‘te klein’ in omvang en gewicht voor opname in indexen en catalogi, zowel middeleeuwse als moderne. Ze zijn in Latijnse astronomische verhandelingen geslopen, bijna onvindbaar verborgen in schutbladen van encyclopedische werken of geestelijke traktaten, als proza (en dus vrijwel onherkenbaar) in doorlopende regels in kronieken vervlochten. ‘Voorwaar, geene lichte taak!’ citeerde Acquoy reeds in 1886 de liederenonderzoeker Gerrit Kalff, toen hij aan zijn overzicht van het geestelijk Nederlands lied vóór de hervorming begon.Ga naar eindnoot3. Ik kan beide heren, meer dan een eeuw later, alleen maar bijvallen. Clara Strijbosch |
|