Madoc. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
artikelen• Mariëlla Beukers
| |
Middeleeuwse handschriftenOnder Hebreeuwse handschriften worden verstaan: boeken, vellen en rollen die geschreven zijn in het Hebreeuwse schrift. Dit houdt in dat ook handschriften in het Aramees en de joodse ‘spreektalen’ als Jiddisj, Ladino en Judeoarabisch onder de Hebreeuwse handschriften worden gerekend, als ze maar geschreven zijn met Hebreeuwse letters. De Hebreeuwse handschriftentraditie kent net als de Latijnse een grote verscheidenheid aan genres: bijbels en bijbelcommentaren, rabbijnse literatuur (de Talmoed bijvoorbeeld), gebedenboeken | |
[pagina 251]
| |
1. Het Amsterdam Machzor, rond 1240 in Keulen vervaardigd. Het gezicht van het figuurtje rechts is met een vinger ‘uitgewreven’. Amsterdam, Joods Historisch Museum, B166.
en andere werken te gebruiken in de liturgie, mystieke werken, wetenschappelijke traktaten (filosofie, grammatica, geneeskunde) en poëzie, zowel wereldlijk als religieus. De vroegst overgeleverde handschriften waarvan we behalve de datering ook de plaats van herkomst kennen, zijn uit de tiende eeuw. Vóór die tijd zijn er uiteraard de Dode-Zeerollen en het materiaal dat bijvoorbeeld uit de geniza van | |
[pagina 252]
| |
Cairo te voorschijn is gekomen. Een geniza is een plaats, meestal in een synagoge, waar stukken beschreven materiaal die versleten zijn of niet meer gebruikt werden, bewaard worden. In de negentiende eeuw werd er in een synagoge in Cairo zo'n geniza ontdekt, vol met fragmenten. De oudste fragmenten dateren waarschijnlijk uit de zevende eeuw. Handschriften werden vervaardigd door afzonderlijke, gespecialiseerde schrijvers: een instituut als het scriptorium bestond binnen de joodse wereld niet. Dit is ondermeer verklaarbaar uit de onzekerheid van het bestaan van een joodse gemeente in de Middeleeuwen. Vervolgingen, pogroms en boekverbrandingen maakten het ontstaan van een gevestigd handschriftencentrum bijna onmogelijk. De schrijvers werkten op bestelling. Die bestellingen waren voornamelijk afkomstig van rabbijnen en geleerden en betroffen meestal kopieën van religieuze of wetenschappelijke werken voor eigen gebruik. Hebreeuwse handschriften zijn dan ook vooral gebruiksvoorwerpen; pronkexemplaren voor heren die geen letter konden lezen, zal men niet gauw aantreffen. Deze handschriften werden, in tegenstelling tot wat veel gedacht wordt, regelmatig geïllumineerd. Het tweede gebod, om geen gesneden beelden te maken, slaat op het niet vereren van afbeeldingen. Twee-dimensionale afbeeldingen vormen zelden een probleem. Het enige wat ten strengste verboden is, is het af- of verbeelden van God. Wel werden soms menselijke hoofden vervangen door diere- of vogelkoppen. De tekst blijft echter ten allen tijde het belangrijkste element in joodse handschriften, hoe prachtig of treffend de illustraties ook zijn. Net als in de christelijke handschrifttraditie werden de illustraties meestal pas aangebracht als de schrijver zijn werk had gedaan. De kunstenaar kon zowel een jood als een niet-jood zijn. Er zijn voorbeelden van handschriften en vroege drukken bekend waarbij de joodse tekst door een christelijke kunstenaar is verlucht. De Universiteitsbibliotheek van Leiden bezit zelfs een incunabel, in 1494 gedrukt door Gershom ben Moses Soncino (UBL, 1368 G 8), waarbij de illustrator geheel voorbijgegaan is aan de joodse doelgroep: God is als een grijze oude heer op een wolk afgebeeld! Aangezien het Hebreeuws geen hoofdletters kent, komen versierde beginkapitalen niet voor in Hebreeuwse handschriften. Waar dit wel het geval is, is dit toe te schrijven aan christelijke invloed. Wel werd soms het hele beginwoord verlucht. Een zeer bijzondere vorm van versiering in joodse handschriften is de micrografie. Vooral onder Hoogduitse of Asjkenazische joden was deze vorm van versiering populair: tekst geschreven in hele kleine lettertjes, gegoten in een bepaalde afbeelding. | |
Revival in de achttiende eeuwDe Hebreeuwse handschriftenproduktie eindigde niet met de komst van de drukpers, maar is voor bepaalde soorten tekst nog steeds levend, zoals voor huwelijkscontracten (ketoebot). De achttiende eeuw kende zelfs een opleving in de produktie van geïllustreerde handschriften. Deze waren vooral bestemd voor rijke joden uit Midden-Europa (hofjoden). Op diverse plaatsen ontstonden scholen, zoals in Moravië en Hamburg-Altona. Amsterdam speelde ook | |
[pagina 253]
| |
2. Pagina uit de Rosenthaliana Leipnik Hagada uit 1738. Tekst en illustraties werden door één en dezelfde persoon verzorgd: Jozef ben David van Leipnik.
een belangrijke rol in deze achttiende-eeuwse revival: Hebreeuwse drukletters uit Amsterdam dienden als voorbeeld voor het handschrift. Een beroemd werk uit deze traditie in de collectie van de Bibliotheca Rosenthaliana is de Rosenthaliana Leipnik Hagada uit 1738 (HS. Ros. 382), met schitterende kleurenillustraties. De Hagada (meervoud Hagadot) bevat de teksten die gelezen worden op Pesach (joods Pasen). Centraal staat het verhaal van de uittocht uit Egypte (Exodus), aangevuld met verhalen van vervolging en verbanning uit later eeuwen. | |
[pagina 254]
| |
Hagadot zijn zeer veelvuldig overgeleverd en veelal rijk versierd. Zo vervaardigde de maker van de Rosenthaliana Leipnik Hagada, Jozef ben David van Leipnik, zeker nog dertien andere Hagadot. Eén daarvan bevindt zich in de collectie van het Joods Historisch Museum (JHM, inv. 22). In de vaste opstelling van dit museum bevinden zich een aantal Hagadot en een schitterend Machzor, een gebedenboek dat omstreeks 1240 in Keulen werd vervaardigd. Dit handjevol handschriften vormt een kleine en unieke vertegenwoordiging in Nederlandse musea van een schitterende, eeuwenoude traditie. Gelukkig wordt die traditie door middel van het boek Bibliotheca Rosenthaliana. Treasures of Jewish Booklore - in ieder geval op papier - voor een breed publiek ontsloten. Het is naar mijn mening daarom jammer, ofschoon wel begrijpelijk, dat het boek in het Engels gesteld is. |
|