Madoc. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermdDe MerovingersIan Wood, The Merovingian kingdoms, 450-751 (Longman; Londen/New York 1994). 395 p. ISBN 0-582-49372-2 (paperback). £ 16,99.Na hun machtsovername in het jaar 751 stelden de Karolingers alles in het werk om hun voorgangers uit het geslacht van de Merovingers in diskrediet te brengen. Einhard, de biograaf van Karel de Grote, beschrijft de laatste Merovingers als politiek krachteloze rois fainéants, die zich slechts in door koeieherders bestuurde ossewagens verplaatsten. Dat het reizen per ossewagen een imitatie was van een laat-Romeins gebruik, dat erop gericht was de toegankelijkheid van de rechtsgang bij provinciale bestuurders te vergroten, vermeldt Einhard uiteraard niet. Deze Karolingische propaganda was zo effectief, dat het belang van het Merovingische rijk vandaag de dag nog steeds onderschat wordt. Het feit dat dit rijk geen grote figuren zoals Isidorus van Sevilla of Beda Venerabilis voortgebracht heeft, heeft verder tot deze onderschatting bijgedragen, al zou men Gregorius van Tours, zeker na de uitvoerige aandacht die deze geschiedschrijver vorig jaar ten deel viel naar aanleiding van zijn veertienhonderdste sterfdag, wel tot de groten mogen rekenen. De Merovingische geschiedenis is bovendien moeilijk te reconstrueren, doordat de bronnen voor deze periode zeer lacuneus zijn. Gregorius van Tours, Fredegarius en zijn voortzetters en het Liber Historiae Francorum bieden ons weliswaar elk vanuit hun eigen optiek een geschiedverhaal van de Franken in deze periode, maar daarbij is het einde van de zevende eeuw sterk ondervertegenwoordigd. Dit gegeven, in combinatie met de moeilijkheid een geschiedschrijver met behulp van andere bronnen te controleren, maakt het bijzonder problematisch de geschiedenis van het Merovingische rijk als een lopend verhaal weer te geven. Ian Wood heeft er in zijn boek over het | |
[pagina 227]
| |
Merovingische rijk dan ook voor gekozen om op ingenieuze wijze een chronologisch geschiedverhaal te combineren met een thematische aanpak èn een kritiek van de bronnen. Dit doet Wood door in elk hoofdstuk een bepaald thema aan de orde te stellen, meestal naar aanleiding van één (soort) bron, en deze thema's in grote lijnen chronologisch te ordenen. De thema's die daarbij aan de orde komen zijn: het einde van de Romeinse heerschappij in Gallië en de komst van de ‘barbaarse’ volkeren, de literaire cultuur in Gallië in de vijfde en het begin van de zesde eeuw, de vestiging van de Frankische heerschappij, de macht van respectievelijk vorsten en bisschoppen, de eenheid en stabiliteit van het rijk, de seculiere wetgeving, de rol van vorstinnen, de relatie tussen de Franken en aangrenzende volken, de kloosterpolitiek van de vorsten en vorstinnen, het economisch leven, de kerkelijke cultuur, de opkomst van de Karolingers, de ‘internationale’ handel en tot slot de missionerende activiteiten van de Merovingische kerk. Binnen deze thema's worden velerlei soorten bronnen, variërend van historische werken en wetgevende teksten tot heiligenlevens, oorkonden, testamenten en munten, aan een kritisch onderzoek onderworpen. De auteur wil het negatieve beeld van de Merovingische periode corrigeren en benadrukt bijvoorbeeld de sterke mate van continuïteit met het Romeinse bestuur, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de onverminderd grote rol van het schrift en het recht in deze periode, alsook in een aanzienlijke handelsactiviteit. Het einde van de zevende en de eerste helft van de achtste eeuw wenst Wood daarenboven niet alleen in het licht te zien van de opkomst van de Karolingers, zoals in navolging van dat andere pro-Karolingische geschiedwerk, de Annales Mettenses priores, veelal gedaan wordt. De positie van de Merovingische vorsten was sterker dan men over het algemeen aanneemt. Childebert III (694-711) deed zelfs juridische uitspraken die ongunstig waren voor leden van het geslacht van de Pippiniden. De Warattoniden, de hofmeiers van Neustrië in deze periode, waren bovendien lange tijd een geduchte rivaal van deze voorvaders van Karel de Grote. De Merovingische periode staat vooral bekend om de vele, door Gregorius van Tours zo gedetailleerd beschreven, burgeroorlogen. Ook deze wenst Wood te verdedigen. Veel conflicten waren gelieerd aan het koninklijk hof en dit hof kan men derhalve zien als kristallisatiepunt voor talloze lokale conflicten. Zo bezien vervulden de burgeroorlogen geen centrifugale functie in de Merovingische samenleving, maar een centripetale (p. 100). Voorwaar een zeer originele en intrigerende gedachtengang, maar mij dunkt dat Woods apologie hier iets te ver doorslaat. Het boek eindigt met een blik op de pogingen van de Angelsaks Bonifatius om de Frankische kerk te hervormen. Ook Bonifatius' visie op het gecorrumpeerde karakter van de Merovingische kerk verdient in dit boek uiteraard een revisie, waarbij de verdiensten van Bonifatius' voorgangers en tijdgenoten terecht een plaats in het geheel krijgen. Woods Merovingische geschiedenis is vooral een politieke geschiedenis. Zoals veel andere hedendaagse Britse vroeg-mediëvisten is hij vooral op zoek naar politieke motieven, ook wanneer hij religieuze geschriften zoals heiligenlevens gebruikt. Uiteraard spelen politieke motieven in religieuze kwesties een belangrijke rol, maar het lijkt mij een verarming de religieuze dimensie uit het oog te verliezen, zoals bij Wood nogal eens gebeurt. Het is tekenend dat hij liturgische | |
[pagina 228]
| |
bronnen nergens behandelt, terwijl ook het terrein van het kerkelijk recht in de bronnen ondervertegenwoordigd is. Daar waar hij dit laatste terrein betreedt, gaat hij ook de mist in. Niet de Collectio Corbeiensis werd gebruikt op het concilie van Clichy en later door Leodegar van Autun, maar de Collectio Vetus Gallica (p. 240), welke kanoniek-rechtelijke verzameling niet pas in de jaren 694-747 in Corbie ontstond (p. 250) maar in Lyon rond het jaar 600. In het Noordfranse klooster Corbie werd ze in genoemde periode slechts grondig geredigeerd.Ga naar eindnoot1. De nadruk op het politieke laat ook de Merovingische architectuur en beeldende kunsten onderbelicht. Wood heeft ervoor gekozen zomin mogelijk naar secundaire literatuur te verwijzen en zoveel mogelijk naar de primaire bronnen. Dit houdt zijn notenapparaat aangenaam licht, hetgeen zeker ook de uitgever zal hebben behaagd. Omdat hij vooral naar Engelstalig werk verwijst, waaronder Woods eigen geschriften een vooraanstaande plaats innemen, is het boek als toegang tot de belangrijkste historische literatuur minder geschikt. Deze kanttekeningen doen er overigens niet aan af dat Wood met dit synthetiserende boek een prestatie van formaat geleverd heeft. We beschikken nu over een intelligente en goed geschreven inleiding tot de Merovingische geschiedenis dat een waardige tegenhanger is van het bij dezelfde uitgever verschenen boek van Rosamond McKitterick over de Karolingische periode. Rob Meens |
|