Madoc. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
a prioriA priori: Friese fibulaeGa naar voetnoot*1. Een zogenaamde Naben-emailscheibenfibel (afgebeeld op ware grootte), waarvan er in Friesland honderd zijn achterhaald (tekening J.M. Smit, vakgroep Archeologie RUG).
Een van de aanleidingen tot de terpopgravingen bij Wijnaldum (1991-1993) was de al oudere vondst van een ‘koninklijke’ fibula (mantelspeld) aldaar.Ga naar eindnoot1. Het is dan ook terecht dat aan de fibulae die bij die opgravingen zelf zijn gevonden, in de eerste uitwerkingsfase veel aandacht is besteed. Als eind 1995-begin 1996 de eerste bundel met wetenschappelijke artikelen over Wijnaldum verschijnt, zullen daarin ook de eerste resultaten van het ‘fibula-onderzoek’ worden gepresenteerd. Systematisch gebruik van de metaaldetector tijdens de opgraving heeft zijn vruchten afgeworpen, maar het heeft wel een nieuw probleem gecreëerd: hoe voorkom je misverstanden? Laten we dat toelichten aan de hand van het kleinste type schijf-fibula dat we kennen (zie afb.). Het gaat om een bronzen schijfje, met aan de achterzijde een ijzeren naald. De voorzijde vertoont twee concentrische cirkels, waarbinnen een dunne laag email is aangebracht. De gemiddelde diameter is 11 mm. In de Duitse literatuur staan deze spelden bekend als Naben-emailscheibenfibeln In zijn in 1993 verschenen proefschrift heeft Frick ook dit type voor Noordwest-Europa geïnventariseerd, waarbij hij 11 exemplaren wist te traceren, waarvan 3 uit Friesland (1 uit Wijnaldum).Ga naar eindnoot2. Bij de recente opgravingen werden 2 nieuwe exemplaren geborgen. Bij de uitwerking van grote opgravingen als deze wil je graag vergelijkingsmateriaal hebben: wat is de context van de vondsten en bevindingen? Gelukkig is het gebruik van een metaaldetector niet beperkt tot opgravingen: vele detector-amateurs schuimen de bouwvoor van de akkers van de Friese terpen af.Ga naar eindnoot3. Dat gaf ons de mogelijkheid de Wijnaldummer fibulae af te zetten tegen een algemener patroon. De combinatie van Frick met de opgravingsvondsten bracht ons op 3 Wijnaldummer exemplaren op een totaal van 13. Je zou voorzichtig kunnen gaan denken dat Wijnaldum misschien wel het produktiecentrum van dit type fibula geweest is. Betrek je dan de door detector-amateurs gevonden fibulae uit Wijnaldum erbij, dan lijkt dat bijna zekerheid te worden: dan kom je (tussenstand voorjaar 1995) op 15 Wijnaldummer exemplaren op een Noordwesteuropees bestand van 25. Dankzij de goede samenwerking met de bewuste detector-amateurs wisten we echter dat het publiceren van alleen deze getallen bewuste misleiding zou zijn. We ontkwamen er niet aan de Wijnaldummer resultaten in een breder perspectief | |
[pagina 189]
| |
2. Voorbeelden van in Wijnaldum gevonden kleine gelijkarmige fibulae. De onderste twee horen bij de genoemde groep van 57 stuks (foto M. Ydo, IPP, UvA).
te plaatsen, en besloten om als nieuwe context de gehele provincie Friesland te nemen (in praktijk betekent dat: het Friese terpengebied). Vele detector-amateurs stelden hun verzamelingen voor onderzoek ter beschikking, en de verhoudingen bleken inderdaad anders te liggen. De tussenstand in het voorjaar van 1995 werd nu dat Wijnaldum 15 van totaal 110 Noordwesteuropese exemplaren heeft opgeleverd. Dat is nog veel, maar er is geen directe aanleiding het produktiecentrum in Wijnaldum te zoeken: er zijn vindplaatsen met meer vondsten. Een kleine berekening leert dat Friesland 100 nu van de in totaal 110 Noordwesteuropese vondsten heeft voortgebracht. Een typisch Fries type dan? De Nabenemailscheibenfibeln vormen geen uitzondering. Onze inventarisatie, die nog niet is afgesloten, leverde ver over de 1500 fibulae uit Volksverhuizingstijd en Middeleeuwen op. Op verspreidingskaarten van fibula-typen zal Friesland na de publikatie van dit bestand een prominente plaats innemen. Waaraan heeft die provincie dat te danken? Zijn er elders ook stuwmeren van onontsloten materiaal? Het is niet zo dat in Friesland meer wordt gezocht dan elders. De meest waarschijnlijke verklaring heeft te maken met de aard van de vindplaatsen. Het Friese kleigebied wordt gekenmerkt door bewoning op terpen. Van de IJzertijd tot in de twaalfde-dertiende eeuw, de periode dat fibulae het meest in zwang waren, waren de terpen in dit gebied de enige nederzettingen. Het is daardoor in Friesland niet moeilijk te weten waar je moet zoeken. Veel afgegraven terpen, terprestanten en bewaard gebleven terpen zijn bovendien in gebruik als akkerbouwgrond. Door de erosie die dat met zich meebrengt, reikt de ploeg elk jaar iets dieper, waardoor elk jaar nieuwe archeologica in de bouwvoor terechtkomen. Laten we dus maar heel voorzichtig zijn bepaalde typen ‘typisch Fries’ te noemen. Dat soort uitspraken zullen pas mogelijk worden als de Friese bronnen | |
[pagina 190]
| |
en die van andere gebieden gepubliceerd zijn. Bij de publikatie van het Friese materiaal moeten we ons terughoudend opstellen. Als voorbeeld kan een andere groep fibulae dienen, die van de kleine gelijkarmige fibulae. De tussenstand bij de inventarisatie van deze groep was dit voorjaar 164 exemplaren uit Friesland. Daarvan zijn 33 typen slechts vertegenwoordigd door één exemplaar, en 13 typen door 2-5 exemplaren, terwijl er één type is dat vertegenwoordigd is door 57 exemplaren. Uit de literatuur is tot nu toe één exemplaar van dit type van buiten Friesland bekend. Gezien de aantallen mag dit type wel ‘geliefd’ in Friesland worden genoemd, maar het gaat vooralsnog te ver om te spreken van een echt ‘Fries’ type. Het zal niettemin duidelijk zijn dat systematische inventarisatie van fibulae en andere metalen voorwerpen spannende analyses mogelijk maakt op bijvoorbeeld chronologisch, demografisch, kunsthistorisch, maatschappelijk en economisch gebied, dankzij de indrukwekkende aantallen ‘piepvondsten’. J.M. Bos en J. Zijlstra |
|