| |
| |
| |
interview
• Ottie Thiers
Vergeten herinneringen aan ons heidendom
Interview met Judith Schuyf
De vroeg-middeleeuwse bewoners van deze streken nemen in ons collectief bewustzijn maar een zeer bescheiden, tamelijk kleurloos plekje in. Vroeger, toen vaderlandsliefde en godsvrucht nog deugden waren, bewaarden we aan hen een levendiger herinnering. Wij beroemden ons graag op onze vrijheidslievende voorouders, die zich zo dapper weerden tegen de Romeinse bezetter, terwijl wij tegelijkertijd met afgrijzen spraken over de wrede heidenen, die mensenoffers brachten op bloedkeien en duivelse afgoden vereerden bij bronnen en bomen. Met het omhakken van hun heilige eiken verlosten Willibrord en Bonifatius ons gelukkig van deze laatste, beschamende erfenis; het heidendom was hier te lande met wortel en tak uitgeroeid.
Nu vaderlandsliefde en godsvrucht niet meer als hoogste goed worden beschouwd, is de herinnering aan onze heidense vechtjassen danig verbleekt. Hun rol lijkt uitgespeeld, hun sporen lijken uitgewist. Judith Schuyf ziet dat anders. Zij acht de tijd rijp voor een herwaardering van onze heidense erfenis. In haar zojuist verschenen boek Heidens Nederland; zichtbare overblijfselen van een niet-christelijk verleden, geeft zij een overzicht van de materiële overblijfselen in ons landschap uit de voor-christelijke periode. Zij probeert bovendien inzicht te geven in de betekenis van deze resten.
| |
Heidens Nederland: achtergrond en opzet
In het nawoord van je boek vermeld je dat je ‘de heidenen’ als onderwerp ontdekte toen je onderzoek verrichtte naar fossiele landschapselementen in opdracht van het Geografisch Instituut van de Universiteit Utrecht. Je boek heeft ook duidelijk het landschap als uitgangspunt, wat voor een historische studie niet zo gebruikelijk is. Dat maakt nieuwsgierig naar je academische achtergrond.
| |
| |
Ik heb een kandidaats geschiedenis, een doctoraal prehistorie, en een doctoraat geschiedenis. Ik heb lang bij de geografen gewerkt en zit tegenwoordig bij de sociologen. Vandaar de interdisciplinaire benadering.
• Zo'n benadering kan tot verrassende ontdekkingen leiden. Ergens in je boek merk je op dat de Brabantse kapellen van Esdonk en Handel allebei precies op de Peelrandbreuk liggen. Daar komt een simpele historicus niet op.
Dat is zo, maar de vraag is wat het betekent. Daar ben ik nog niet uit.
• Hoe ben je tot het schrijven van dit boek gekomen?
Toen ik materiaal verzamelde over fossiele landschapselementen, stuitte ik op resten uit de voor-christelijke periode, die vermoedelijk een religieuze functie gehad hebben, zoals grafheuvels, genezende putten, duivelsstenen en spijkerbomen. Ik wist daar toen niet goed raad mee, voornamelijk om twee redenen. De eerste was de geringe belangstelling na de oorlog binnen de archeologie voor ‘de Germanen’. De denazificatie komt in deze discipline pas de laatste tijd op gang. De tweede reden was het softe karakter van het onderwerp: een genezende put is pas interessant als de betekenis duidelijk wordt, en die is niet hard bewijsbaar. Je belandt al snel in de sfeer van spiritualisme en esoterisme. Men meent dan bijvoorbeeld dat de objecten waar mensen al eeuwenlang een bijzondere betekenis aan geven, op plaatsen liggen met een verhoogde concentratie van aardenergie en dat je die kunt opsporen door middel van pendelen. Ik geloof daar niet in, hoewel het niet ondenkbaar is dat de mens in de loop der tijd zintuigen verloren heeft en men vroeger wellicht gevoeliger was voor kleine schommelingen in het aardmagnetisme. Zoiets zou het geval kunnen zijn op de Peelrandbreuk. Maar goed, als je de ‘harde’ wetenschappelijke verklaringsmethoden niet kunt en de
1. De duivelssteen van Holwierde (Groningen), met in de bovenzijde de halfronde voetafdruk van de duivel (foto Judith Schuyf).
| |
| |
spiritualistische niet wilt gebruiken, wat doe je dan? De laatste tijd accepteert men in de wetenschap ook contextuele verklaringen. Als meer aanwijzingen in dezelfde richting wijzen, wint een mogelijke verklaring aan waarschijnlijkheid. Deze benadering maakte het mogelijk de verzamelde gegevens te interpreteren.
• Je boek bestaat uit twee delen, een inleiding, waarin een achtergrond, een context wordt geschetst, en een catalogusdeel, waarin de heuvels, putten, stenen, bomen en kruisen worden beschreven en toegelicht. Voor welke doelgroep is dit boek bestemd?
Voor een zeer breed publiek. Ik had aanvankelijk plannen voor een veel wetenschappelijker boek, maar uitgeverij Matrijs vroeg mij een soort gids te schrijven, bestaande uit plaatjes-met-een-verhaaltje. Dat paste in een serie boekjes over historische landschapselementen, waarvan onlangs ook een deeltje over de Middeleeuwen verscheen. Ik vond echter dat mijn onderwerp meer toelichting nodig had. Het boek is uiteindelijk tweeledig van opzet geworden, geschikt voor ieder die geïnteresseerd is in de geschiedenis van Nederland, van het landschap en van de cultuur. Het is zelfs als wandelgids bruikbaar, omdat bij elk object een kleine routebeschrijving is opgenomen. Veel van de beschreven objecten liggen op mooie plekken, die rust uitstralen. Wanneer je bovendien weet dat mensen er al eeuwen- en eeuwenlang een bijzondere betekenis aan toekennen, ervaar je zo'n plek anders.
| |
Urnen en aardmannetjes: problematische bronnen
Het grootste probleem bij een onderwerp als dit lijkt mij het gebrek aan betrouwbaar bronnenmateriaal. Hoe heb je dat opgelost?
Ik heb gezocht naar combinaties van aanwijzingen. Topografische beschrijvingen, waarvan het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden van Van der Aa de meeste informatie leverde, liggen aan de basis van het boek. Daarnaast heb ik het werk van de ‘dominee-wandelaars’ gebruikt, amateurgeschiedschrijvers die hun streek kenden en topografische bijzonderheden en allerhande zeden en gewoonten optekenden.
Naamkundige gegevens bleken vaak bijzonder bruikbaar. Een aantal topografische namen verwijst nog naar een heidens heiligdom. Een mooi voorbeeld is Heiloo, dat ‘heilig bos’ betekent, of de Zunnebelt (zonneberg) bij Vorden, een kunstmatig afgeplatte berg die waarschijnlijk als zonne-offerplaats heeft gediend. Als opgravingen op zulke plaatsen vondsten uit de prehistorie opleveren, is de kans al groter dat we met een heidens heiligdom te doen hebben. Als bovendien blijkt dat er over die plek volksverhalen de ronde doen waarin dwaallichtjes, aardmannetjes, witte wieven en dergelijke voorkomen, hebben we een vrij grote mate van zekerheid gekregen.
Ook gegevens uit de rechts- en kerkgeschiedenis kunnen van belang zijn, omdat de oudste kerken, die uit het begin van de kersteningsperiode stammen, dikwijls op de plaats van een heidens heiligdom zijn gesticht. Een belangrijke aanwijzing voor de stichtingsperiode is ook de naam van de patroonheilige. Salvatorkerken dateren bijvoorbeeld bijna allemaal uit het begin van de kerstening.
| |
| |
2. De spijkerbomen of breukebomen van Yde (Drente) (foto Judith Schuyf).
| |
Vergeten herinneringen
Wanneer je nu ergens een Wodansberg, een duivelssteen of een onzalig bos hebt gevonden en er blijken inderdaad mooie verhalen bij te horen, mag je dan wel concluderen dat de oorsprong hiervan ononderbroken zo'n twee millennia teruggaat? Kan het niet evengoed zo zijn dat die plekken door hun bijzonder uiterlijk tot de verbeelding spreken en men er telkens opnieuw een verhaal omheen geweven heeft?
Daar moet je inderdaad voorzichtig mee zijn. Toch is er zeker wel iets bekend. In Noord-Brabant heeft de vroegere provinciaal-archeoloog Beex onderzocht in hoeverre volksverhalen en toponiemen verband houden met de prehistorie. Er blijkt zelfs een chronologische koppeling te bestaan. Verhalen over heksen en katten bijvoorbeeld horen bij grafheuvels uit de Bronstijd en vroege IJzertijd, terwijl aardmannetjes opduiken bij grafvelden uit de late IJzertijd en de vroeg-Romeinse tijd. In Oost-Nederland heb je geen aardmannetjes, maar witte wieven. Waar volgens de overlevering witte wieven rondspoken blijken urnen te liggen. Het verhaal hoeft niet per se uit dezelfde tijd te dateren als de vondsten, maar kan honderden jaren later ontstaan zijn. Men wist op dat moment echter nog wel dat er met die plek iets bijzonders aan de hand was.
• Er valt dus vaak een ononderbroken lijn te trekken in de collectieve herinnering van de prehistorie tot nu?
Jawel, mits er iets zichtbaar is gebleven in het landschap, al dan niet verminkt.
• Hoe gaat men tegenwoordig om met de prehistorische resten die de tand des tijds tot nu toe hebben doorstaan?
De lijst van verdwenen, verplaatste en misvormde monumenten is lang.
| |
| |
Enkele voorbeelden moeten hier volstaan. In de loop der tijd zijn grafheuvels geëgaliseerd. De Woensberg (Wodansberg) bij Blaricum is getransformeerd tot een recreatieterrein met bijbehorende verkeerskunstwerken; een bergje gestapelde keien, dat eeuwenlang op de Brink van Muiderberg heeft gelegen op de plek waar Floris V zou zijn gestorven, oogde te slordig en werd vervangen door één grote, nette kei. De gewoonte van reizigers keien aan te dragen ter markering van een plek is een gewoonte die al in de Oudheid bekend was. De Doodwegen in het Gooi, die kaarsrecht vanuit omliggende nederzettingen naar de gemeenschappelijke prehistorische begraafplaats in Laren leidden, waren voor de Stichting Goois Natuurreservaat weer niet bochtig genoeg en zijn van wat ‘natuurlijke’ kronkels voorzien. De fatsoeneringsdrift in dit landje is soms grenzeloos. Vaak is men de betekenis van prehistorische resten gewoon vergeten, of ze worden op een afzichtelijke manier in de ruimtelijke ordening opgenomen, voorzien van hekjes, plantsoentjes, parkeerplaatsen, telefooncellen... Veel resten stellen visueel ook niet zoveel voor; de mensen raken pas geboeid als het verhaal erbij verteld wordt. Een hunebed is tenslotte niet meer dan een hoop keien. Er is veel minder aan te zien dan bijvoorbeeld aan de Mariaheiligdommetjes, die nog in gebruik zijn.
| |
De kerk, hoeder van heidens erfgoed tegen wil en dank
Tal van plekken die in het christendom een bijzondere betekenis hebben en tal van christelijke gebruiken blijken heidense wortels te hebben. Germaanse feesten hebben een christelijke naam en invulling gekregen, Germaanse heiligdommen zijn tot christelijke verbouwd en gewijd, en genezende putten, bronnen en bomen zijn aan christelijke heiligen toegevallen. De kerk heeft kennelijk meer heidendom geabsorbeerd dan men doorgaans wil geloven.
Dat is zonder meer waar. Jammer genoeg is dat nog altijd een gevoelig punt. Nog steeds worden christendom en heidendom in termen van goed en kwaad beschreven en nog steeds verschijnen er - overigens goede - boeken waarin men ervan uitgaat dat het christendom in de kersteningsperiode in korte tijd het heidendom heeft weggevaagd. Het heidendom als gedachtengoed is weliswaar verdwenen, maar er is een lange overgangsperiode geweest waarin allerlei mengvormen bestonden. Een prachtig voorbeeld hiervan is de laat(!)-middeleeuwse legende van de gravenzonen Reginald en Walram van Valkenburg.
Op de ruïne van kasteel Valkenburg zou het 's nachts gruwelijk spoken. Een stem roept dan: ‘Moordenaars, moordenaars!’, terwijl twee blauwe vlammetjes voor het geroep uitgaan. Dit zijn heidense dwaallichtjes, die de zielen van vermoorden begeleiden. De broers Walram en Reginald beminden dezelfde vrouw. Zij verkoos Walram, waarop Reginald hen beide in de huwelijksnacht doodde. Vervolgens vluchtte hij en zwierf rond, tot hij bij een kluizenaar kwam, die hij om hulp smeekte. Deze antwoordde dat de hemel - hier zien we een christelijk element - hem had ingegeven dat Reginald als pelgrim naar het noorden moest gaan tot hij geen grond meer onder de voeten had. Een pelgrimstocht naar het noorden, dat is toch verrukkelijk! Een christelijke pelgrim zou je op weg naar het zuiden verwachten, maar het noorden was bij de Germanen de richting van de
| |
| |
3 en 4. Het spijkeroffer in de Maria-Magdalenakapel te Esdonk (N.B.). Het spijkerbakje staat achter het Christusbeeld, voor een opening in het raam (foto Judith Schuyf).
dood. Reginald kreeg op zijn tocht gezelschap van een witte en een zwarte gedaante - wit en zwart waren de kleuren van de dood. De zwarte hield hem de verlokkingen van de wereld voor, terwijl de witte hem aanspoorde tot boete en sprak over de eeuwige vreugde van de hemel. Hier herkennen we weer christelijke motieven. Aan de oever van de Wereldzee aangekomen, werden zij opgepikt door een schip. Aan boord haalde de zwarte gedaante dobbelstenen te voorschijn en dobbelde met de witte om Reginalds ziel. Deze laatste twee motieven, de zee en het dobbelen, zijn weer heidens. Het dodenrijk plaatste men in het westen, in Engeland, en de zielen werden met een bootje opgehaald. Denk bijvoorbeeld ook aan het liedje ‘witte zwanen, zwarte zwanen’. Het dobbelen om het lot is eveneens een heidens motief, maar het strikte onderscheid tussen goed en kwaad is natuurlijk weer wel christelijk.
• In Heidens Nederland komen onmiskenbaar christelijke cultusplaatsen voor, zoals Mariakapelletjes. Op het eerste gezicht horen die niet thuis in een boek over prehistorische resten, maar als Maria in een eikeboom huist, soms zelfs met boom en al in de kerk staat, moet je wel concluderen dat er heel wat eiken aan de bijl van Bonifatius ontsnapt zijn. Wat voor aspecten van huidige christelijke devoties wortelen in het heidendom?
Heiligdommen uit de IJzer- en Romeinse tijd stonden op liminele plekken, op de overgang van twee soorten natuur: aarde en hemel, aarde en onderwereld. Op zulke plekken was contact met de bovennatuur mogelijk. Maria, en aanvankelijk ook andere vrouwelijke heiligen, hebben een aantal functies van de heidense moedergodin overgenomen, die zich bekommerde om vruchtbaarheid, leven en dood. De zwarte madonna's bijvoorbeeld gaan terug op de aardmoeder. Een andere versie van haar, vrouw Holle, woonde in een put; van talloze Mariabeeldjes wordt verteld dat ze in een put zijn gevonden. De heidense
| |
| |
gewoonte om bijzondere kracht aan bomen toe te kennen, vooral eiken en linden, was onuitroeibaar. Mariabeeldjes, in bomen gevonden en vervolgens in de kerk geplaatst, keerden hardnekkig terug naar hun boom. In plaats van de boom om te hakken werd hij gekerstend; de kerk accepteerde de Mariaverering met boom en al, hoewel niet altijd met enthousiasme.
Nam de kerk de verering van bomen en kleinere bronnen over, de bovennatuurlijke kracht van stenen en grotere waterpartijen werd op rekening van de duivel geschoven. Deze zou bijvoorbeeld uit woede over de bouw van een kerk op de heidense offerplaats op de afgedankte altaarsteen gestampt hebben (afb. 1). In andere gevallen zou hij ongewijde, dus heidense klokken, in het water geworpen hebben. Dit kan verwijzen naar een heidens heiligdom, waar ook klokken gebruikt werden. Ook bestaan er verhalen waarin complete kerken en kloosters met klokken en al in waterplassen verdronken, als gevolg van losbandigheid van monniken en kerkgangers. Op gezette tijden kan men de klokken in de diepte van het water nog horen luiden...
De Germanen kenden magische kracht toe aan ijzer. In veel verhalen is de smid een persoon met magische kracht. Tot in de twintigste eeuw was hij een man met gezag in het dorp. De smid komt ook voor in het eerdergenoemde liedje ‘witte zwanen, zwarte zwanen’. Het offeren van spijkers, bijvoorbeeld door ze in een boom te slaan, is een oeroude gewoonte. In het Drentse Yde kon men zo ‘een breuk laten spijkeren’. De stammen van twee linden zitten vol overgroeide wonden (afb. 2). In de Maria-Magdalenakapel in het Brabantse Esdonk vinden we een verchristelijkte versie van het spijkeroffer. Volgens de overlevering dankt de kapel haar bestaan aan een Spaanse majoor, die in 1562 door tussenkomst van Maria Magdalena genezen zou zijn van syfilis. Maria Magdalena's hulp wordt vooral ingeroepen als men last heeft van zweren en huiduitslag. Behalve Maria Magdalena is men in de kapel ook Christus in zijn graf gaan vereren. In een nis met venster ligt een levensgroot houten Christusbeeld, waarbij de gelovigen spijkers offeren tegen zweren, puisten of eczeem. De roest op de spijkers staat voor de huidaandoening, die men door het offer hoopt te genezen (afb. 3 en 4).
Een andere gewoonte is het offeren van ex-voto's, afbeeldingen van (te) genezen lichaamsdelen, geredde schepen etcetera. Dit is in oorsprong een Romeins gebruik.
Het mag wellicht waar zijn dat de herinnering aan het heidens verleden uit ons collectief bewustzijn is verdwenen, Judith Schuyf laat overtuigend zien dat ons onderbewustzijn in dat opzicht nog heel wat te bieden heeft... ondanks èn dankzij de grote moeite die de kerk met dit erfgoed heeft gehad.
| |
literatuur
Judith Schuyf, Heidens Nederland; zichtbare overblijfselen van een niet-christelijk verleden (Matrijs, Utrecht 1995). 120 p. Geïll. ISBN 90-5345-063-7. f 29,95. |
|
|