Madoc. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermdDagelijks leven in de MiddeleeuwenHans-Werner Goetz, Leben im Mittelalter vom 7. bis 13. Jahrhundert (C.H. Beck; München 19945). 302 p. ISBN 3-406-37970-2. DM 44,00.Het dagelijks leven van ‘de’ middeleeuwse mens is een onderwerp dat al lang grote aantrekkingskracht uitoefent op sommige historici, maar dat zich moeilijk laat grijpen. Waaruit bestaat het dagelijks leven? In hoeverre bestaan er verschillen tussen de geschiedenis van het dagelijks leven, de sociale en economische geschiedenis, de cultuurgeschiedenis, de mentaliteitsgeschiedenis en de historische antropologie? En op welke wijze kan men toegang krijgen tot het dagelijks leven wanneer men gebruik moet maken van bronnen die nu niet bepaald werden vervaardigd om inzicht te verschaffen in dit onderwerp, en bovendien, ze- | |
[pagina 111]
| |
ker voor de vroege Middeleeuwen, niet zeer talrijk zijn. De problemen zijn groot, maar steeds blijken er historici te zijn die zich daardoor niet laten afschrikken. Zo beschikt men in Frankrijk over een serie studies verschenen in de serie La vie quotidienne, uitgegeven door Hachette, waarin historici van naam schreven over het dagelijks leven in het Karolingische rijk (Riché), het klooster (Moulin), de Honderdjarige Oorlog (Contamine) enz. Robert Delort ondernam in zijn in 1972 verschenen La vie au Moyen Age een poging om de gehele Middeleeuwen te behandelen. In Duitsland publiceerde Arno Borst in 1973 zijn magistrale Lebensformen im Mittelalter, waarin hij aan de hand van lange becommentarieerde broncitaten ingaat op datgene in het leven van de middeleeuwse mens dat vormbaar, anders gezegd, cultureel bepaald was. Zowel Delort als Borst gaven zich rekenschap van het feit dat de sociale verhoudingen voor een belangrijk deel verantwoordelijk waren voor de vormgeving van het leven en daarmee ook van het dagelijks leven. De condicio humana is bij Borst datgene waaraan iedereen onderworpen was (de problemen van tijd en levensloop, ruimte en milieu, individu en gemeenschap). Bij zijn behandeling van de societas humana maakt hij onderscheid tussen boeren en burgers, edellieden en vorsten, geestelijken en geleerden, buitenstaanders en ‘Exoten’. In 1986 verscheen de eerste druk van Leben im Mittelalter van Hans-Werner Goetz, een specialist op het gebied van de middeleeuwse historiografie. Daarin bewerkte hij een serie colleges over het dagelijks leven in de periode 600-1300 tot een vlot geschreven synthese, bedoeld als inleiding op het onderwerp en als aanzet tot verder onderzoek. De structuur van het boek lijkt sterk op die van Delorts La vie au Moyen Age: na een korte inleiding over methodologische problemen volgen twee hoofdstukken over dat wat bepalend is voor het dagelijks leven (bevolkingsontwikkeling, tijd en ruimte) en de familie. Hierop volgen vier hoofdstukken over exemplarische, ‘typische Lebensformen’, te weten: het klooster en het leven van de monniken, het domein en het leven van de boeren, het hof en het leven van de ridders, de stad en het burgerleven. Een samenvatting en een selecte bibliografie sluiten het werk af. Hoewel de titel anders doet vermoeden, zijn de voorbeelden voornamelijk afkomstig uit bronnen betreffende Karolingisch Europa en middeleeuws Duitsland. Komt Noord-Europa er goed van af, de mediterrane middeleeuwse beschaving blijft goeddeels buiten zicht. Net als in Frankrijk betekent ‘Middeleeuwen’ in het Duitse universitaire onderwijs toch vooral de middeleeuwse geschiedenis van eigen land en volk. Dat Goetz, die zich in zijn eigen onderzoek vaak ver bezuiden de Rijn waagt, zich hier beperkingen oplegt, zal vooral te maken hebben met het studentenpubliek waarvoor het boek in eerste instantie bestemd was. Dat hij dit publiek voor ogen heeft gehad kan ook worden opgemaakt uit het soms wat storende gebruik van modieuze en populaire interjecties, die het anders-zijn van de Middeleeuwen weliswaar aanduiden maar niet verduidelijken.Ga naar eindnoot1. Er is in dit boek echter niet alleen voor studenten veel te leren. De constatering: ‘Dem Mediävisten bieten die Einzelinformationen wenig Neues’ (p. 7) mag waar zijn - zoals ze waar is voor alle synthesen die grotendeels berusten op eerdere detailstudies -, maar de compositie van het geheel is voorbeeldig. Ook voor anderen is het een plezier zijn om Goetz' colleges te volgen. Er was behoefte aan dit werk, zoals blijkt uit het feit dat inmiddels een vijfde | |
[pagina 112]
| |
druk is verschenen. Er bestaat bovendien een Italiaanse editie (Florence 1990), met een voorwoord van Franco Cardini. Terwijl Goetz zijn boek schreef, werkte Cardini mee aan het door Jacques Le Goff uitgegeven L'uomo medievale (Rome/Bari 1987; Franse vertaling: L'homme médiéval, Parijs 1989), waarin eveneens het leven van ‘de’ middeleeuwer (in dit geval vooral in de periode 1000-1500) wordt ontleed in een aantal hoofdstukken. Ook door Le Goff cum suis wordt derhalve, net als door Delort, Borst en Goetz, de invloed van de samenleving op het leven van het individu benadrukt. Nergens gebeurt dat echter zo consequent als bij Goetz: voordat hij zich waagt aan de beschrijving van de Alltag van zijn vier groepen, behandelt hij eerst de instelling waarbinnen zij leefden, vervolgens de ruimte waarbinnen dat leven zich afspeelde, dan de mensen die de groep uitmaken, met al hun onderlinge verschillen, en pas daarna datgene waardoor het dagelijks leven van de ene groep verschillend was van dat van de andere groepen. In het geval van de burgers en de overige stadbewoners betekende dat, omdat van een duidelijk ‘anders’ stedelijk leven eerst aan het einde van de behandelde periode sprake is, dat van de veertig bladzijden die het hoofdstuk beslaat slechts vier de ‘Ansätze zu einem städtischen Leben’ bespreken. Met een bewonderenswaardige helderheid behandelt de auteur enkele belangrijke hoofdstukken uit de institutionele geschiedenis, de nederzettingsgeschiedenis en de sociale geschiedenis. Dat delen van het boek niet alleen in een studie over Alltag und Lebenswelt passen, geeft aan dat de afgrenzing van het onderwerp niet zonder problemen is. In de inleiding probeert Goetz kort de plaats van de Alltagsgeschichte nader te bepalen. Terecht merkt hij op: ‘Die Alltagsgeschichte hat keine eigenen Methoden, sondern ist - was nicht immer beachtet wird - der historischen Methode verpflichtet’ (p. 15). Een eventueel engagement in de vraagstelling moet niet worden verward met methodologisch engagement. Het gaat erom een nieuw thema af te grenzen, dat slechts te kennen is in een aantal verschillende levensvormen (met een buiging naar Arno Borst). Beter dan uit de zeer korte inleiding blijkt uit de structuur van het boek zelf wat de opvattingen van Goetz hieromtrent zijn. De discussie over het begrip lijkt overigens nog maar nauwelijks begonnen. Vooralsnog heeft de onduidelijkheid in Frankrijk tot gevolg gehad dat de serie La vie quotidienne nu als ondertitel heeft: Civilisations et Sociétés, en zich zeer in het algemeen bezig zal gaan houden met ‘La civilisation matérielle, mais aussi l'histoire des sciences, des mentalités, la vie culturelle...’Ga naar eindnoot2. Die onduidelijkheid blijkt ook uit de lovende recensie van Goetz' boek door Robert Delort in Francia (1989). Delort, die de uitdaging om de Alltagsgeschichte verder uit te werken aanneemt, suggereert onder meer de geschiedenis van het milieu, van de planten, van de zintuigen, de kleding - onderwerpen die ook buiten de Alltagsgeschichte een plaats kunnen vinden. Terecht stelt Delort dat men onderscheid moet maken tussen dagelijks leven, privéleven (zie daarvoor de eerste twee delen van Histoire de la vie privée, uitgegeven door Georges Duby) en biologisch leven. Heeft de Alltagsgeschichte een moeilijk te omschrijven onderwerp en geen eigen methode, toch stelt de kritiek van de geciteerde bronnen, waarvoor in dit boek eigenlijk geen plaats was en die daarom slechts af en toe kon worden aangeduid, haar beoefenaar voor een aantal steeds terugkerende problemen. Het gebruik van hoofse literatuur om uitspraken te doen over het dagelijks leven is | |
[pagina 113]
| |
bijvoorbeeld zeer omstreden, zoals Goetz zich uiteraard bewust is (p. 15 en 165), en datzelfde geldt voor andere (verhalende) teksten die ooit geschreven werden om te amuseren of te overtuigen. Ook historici weten dat teksten niet bij uitsluiting werden opgeschreven om betrouwbare mededelingen over de werkelijkheid te doen. Archeologische sporen als paalgaten en scherven hebben, ongeacht de debatten van archeologen over de interpretatie daarvan, tenminste het voordeel dat ze niet altijd met een uitgesproken bedoeling in de bodem werden achtergelaten. De materiële cultuur had wel wat meer aandacht mogen krijgen: Goetz kent de synthesen en verzamelbundels, maar heeft toch meer affiniteit, zo lijkt het, met het geschreven woord. Goetz heeft een boeiende inleiding geschreven, die verdiend herdruk op herdruk beleeft. Het zo moeilijk grijpbare dagelijks leven in de periode 600-1300 heeft door zijn aanpak, waarbij de studie van de instellingen en de sociale groepen een noodzakelijke voorwaarde is, en waarbij de ambachtelijke historische kritiek bij de bronneninterpretatie de enige geëigende methode vormt, een verantwoorde toegang gekregen. Marco Mostert |
|