hoe men dacht dat de fysieke wereld in elkaar stak: geografie, fysica, kosmologie. De overige zeven bijdragen zijn in volgorde van opkomst: Burcht Pranger over God, Peter van der Eerden over engelen en demonen, Jozef Janssens over de vooral literaire perceptie van de natuurlijke omgeving, Jos Decorte over de menselijke ziel, Ria Jansen-Sieben over het menselijk lichaam en de geneeskunde, Paul Wakers over middeleeuwse opvattingen over taal en taalgebruik en, als laatste, Anton van Run over de functies en waardering van het beeld, waarin het gebruik van Latijnse titels (voor dit publiek) hogelijk irriteert.
Het belang van de verbeelding wordt beklemtoond door de rijke en uitgebreid becommentarieerde illustraties, die zowel zijn bedoeld ter verduidelijking en ter aanvulling van de geschreven tekst. Zestien in kleur afgebeelde illustraties zijn apart aan het eind van het boek geplaatst en hebben betrekking op in de tekst behandelde onderwerpen. Deze aandacht voor de verbeelding wekt bij mij echter wel meteen de vraag waarom er nergens even duidelijk wordt uiteengezet wat de interpretatieve kaders impliceren. De desbetreffende passages in de uiteenzetting van Van Run bieden in dit opzicht onvoldoende soelaas. Het boek heeft een nogal zwaar opgetuigd inleidend gedeelte (tot p. 92) maar dat niet wordt afgesloten met een concluderende, evaluerende of uitzicht biedende beschouwing. Ondanks dat er af en toe verwijzingen van het ene naar het andere hoofdstuk worden gegeven, blijft de bundel inderdaad een verzameling opstellen, waarbij, zeker met het oog op het studieuze publiek, een wat duidelijker samenhang wenselijk zou zijn geweest. Zo wordt er in het hoofdstuk over de ziel heel wat denken, begrijpen en zelfs willen behandeld, wat op zichzelf heel illustratief is, maar in het hoofdstuk over denken wellicht beter op zijn plaats zou zijn geweest. Een aantal hoofdstukken kan zonder meer heel instructief worden genoemd: de bijdrage van Mostert over de schriftcultuur, van Decorte over de ziel, van Jansen-Sieben over het menselijk lichaam en de geneeskunde en van Wackers over de taal.
Bespreking van deze bundel bleek geen werk van onbezorgde vreugde. Dit boek is bovenal een toonbeeld van ernst en gewichtigheid. Wat meteen opvalt is het niveau waarop de geleerdheid wordt gepresenteerd. De bundel is als ‘tekstboek’ bij een cursus uitdrukkelijk bestemd voor het onderwijs aan de Open Universiteit, maar ik vraag me in gemoede af welke categorie studenten de auteurs voor ogen heeft gestaan. Zonder grondige kennis van de middeleeuwse geschiedenis tout court is het merendeel van de geboden stof moeilijk toegankelijk (het lijkt me dan ook dienstig dat de beoogde cursisten eerst het handboek Middeleeuwen van De Boer c.s. even bestuderen).
Alleen al de eerste zeventien bladzijden van redacteur Stoffers bevatten zoveel gecondenseerde geleerdheid dat ik me nauwelijks een weg heb kunnen banen door de veelheid aan gegevens, die zowel op middeleeuwse aangelegenheden zelf als op de verwerking daarvan door latere geslachten betrekking hebben. Die bewerings-dichtheid is een euvel waaraan overigens vrijwel elke bijdrage laboreert. De auteurs hebben zich in mijn ogen te weinig gelegen laten liggen aan het bevattingsvermogen van het geïntendeerde publiek en hebben zich in hun enthousiasme over het belang van hun onderwerp te veel laten meeslepen door hun eigen geleerdheid. Laat ik met twee voorbeelden uit vele mogelijkheden aangeven wat ik bedoel.