treft zowel de Middelnederlandse taal als de beperkte beschikbaarheid van moderne edities om uit te putten. Komrij beklaagt zich hierover ook in zijn woord vooraf. Hij noemt het schandalig dat bijvoorbeeld van Anna Bijns nooit een verzameld werk is verschenen.
Er is een zo breed mogelijke keuze gemaakt uit het beschikbare materiaal. Onder ‘beschikbaar materiaal’ moeten we alleen bestaande edities verstaan. Onuitgegeven teksten heeft Komrij helaas niet bij de samenstelling betrokken. Gedichten van uiteenlopende genres en kwaliteit hebben hun plaats gekregen in de bundel. Een groot deel ervan gaat over universele thema's als liefde, religie en dood.
Veel, voor het merendeel anonieme dichters en dichteressen blijken in de ban van de minne. In hun verzen klagen aanbidders als ze door hun object van bewondering niet worden opgemerkt, of als ze door hun eigen ongeduld hun geliefde onbedoeld van zich verwijderen. Zo verzucht hertog Jan I van Brabant:
Die onthier in sorgen was
Dats natuerlic jegen den tide:
Doch mi hout mi minne in ene pas... (p. 75)
[Menigeen is blij / die tot nu toe zorgen had. / Dat past bij dit jaargetij; /
maar mij houdt de liefde bekneld.]
Hendrik van Veldeke verwoordt in de vierentwintig gedichten die van hem in deze bundel zijn opgenomen, zowel zijn liefdessmarten als liefdesvreugden. Dus gelukkig wordt ook het genot van de minne beschreven.
De vermeende ontrouw van minnaressen als thema in de liefdespoëzie past bij het negatieve vrouwbeeld dat in veel andere literatuur wordt verwoord. IJdelheid, bedrog, niet de waarheid kunnen spreken, maar ook niet kunnen zwijgen, zijn eigenschappen die vaak aan vrouwen worden toegedicht. Maar niet alleen vrouwen komen er slecht vanaf. Spot, ironie en satire zijn graag gebruikte stijlmiddelen in deze periode en er is dan ook voor elke bevolkingsgroep: arm of rijk, man of vrouw, geestelijk of adellijk, wel een spottend gedicht te vinden in de middeleeuwse dichtkunst, zo ook in deze bloemlezing. Met name de geestelijkheid vormt een geliefd doelwit. Nonnen, begijnen, priesters en monniken worden beticht van geilheid en gulzigheid en andere handelingen in strijd met de leer van de Kerk. Ook genres zelf worden op de korrel genomen: zie bijvoorbeeld het spotsermoen over Sint Niemand op pagina 1047.
Geloofszaken, maar dan vanuit een ander perspectief komen aan de orde in de religieuze poëzie, die in de bloemlezing ruim vertegenwoordigd is. Het boek bevat gedichten over het leven van bijbelse figuren, maar ook gedichten over persoonlijke contemplatie: de worsteling met geloofsregels en de liefde voor God of Jezus. Het laatste thema is het meest indrukwekkend berijmd door de mystica Hadewijch, die maar liefst drieëntwintig bladzijden toebedeeld krijgt. Verder worden christelijke en algemene leefregels en omgangsvormen voor man en vrouw in dichtvorm beschreven en toegelicht.
Naast liefde en geloof echter vormt ook angst voor tegenspoed, verderf en (angst voor) de dood het onderwerp van vele verzen: de onberekenbaarheid van