Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
artikel• Bart Besamusca
| |
Chrétiens oeuvreChrétien wordt wel de vader van de Arturroman genoemd. In de periode 1160-1190 stelde hij als eerste verhalen te boek over koning Artur en zijn ridders van de Tafelronde, de zogenoemde matière de Bretagne. Het gaat om vijf werken in paarsgewijs rijmende verzen, die bijzonder en invloedrijk waren. In zijn eerste Arturroman, Erec et Enide, zet Chrétien zich in de proloog af tegen jongleurs die het verhaal over Erec steevast verknoeien als zij het ten gehore brengen; hij, Chrétien, zal daarentegen de gebeurtenissen schriftelijk aanbieden in een fraai geordende compositie, een bele conjointure. En de dichter belooft niet te veel: Erec et Enide is een prachtige tekst over de koningszoon Erec, die moet leren zijn pas verworven bruid Enide lief te hebben zonder dat dat ten koste gaat van zijn sociale verplichtingen als ridder. Ook in Chrétiens andere Arturromans draait het om liefde en ridderschap. | |
[pagina 234]
| |
1. Marie van Champagne. Gehistorieerde initiaal in handschrift Parijs, BN, fr. 794 (f. 27r). Deze en volgende afbeeldingen zijn ontleend aan het besproken werk.
Zijn tweede werk, de Cligés, is in vele opzichten een variatie op het bekende verhaal over Tristan en Isolde: zoals Tristan de vrouw van zijn oom Marc liefheeft, bemint Cligés Fenice, die de echtgenote is van zijn oom Alis. Het verschil zit hem in de houding van Fenice, die geen tweede Isolde wil zijn en dus geen overspelige relatie wenst te onderhouden. De oude min van Fenice biedt uitkomst: haar toverbrouwsel veroorzaakt Fenice's schijndood, waarna Cligés zijn geliefde kan weghalen uit de grafkelder waarin zij bijgezet is. Een buitenechtelijke verhouding is ook aan de orde in Chrétiens derde roman, de Lancelot. In de proloog van dit werk meldt de dichter dat hij schrijft in opdracht van gravin Marie van Champagne (afb. 1), die hem de stof (de matière) en de strekking (de sen) heeft aangereikt. Die stof betreft het verhaal over de ontvoering van Arturs vrouw Guinevere, die door haar geliefde, de uitmuntende ridder Lancelot, gered wordt. Chrétien heeft deze roman niet voltooid - een zekere Godefroy de Leigni meldt in de epiloog dat hij de roman met instemming van Chrétien van een slot voorzien heeft. Of Chrétien het werk niet afrondde omdat het thema van de overspelige liefde hem tegenstond, is onbekend; vast staat wel dat hij de echtelijke liefde propageerde. Niet alleen Erec en Cligés, ook zijn vierde Arturroman, een juweel van middeleeuwse vertelkunst, kan beschouwd worden als een pleidooi voor de liefde binnen het huwelijk. Evenals Erec ziet de hoofdpersoon van de Yvain in de loop van het verhaal in dat hij de liefde voor zijn vrouw, Laudine, en zijn ridderschap in evenwicht moet houden. In zijn vijfde Arturroman, de Perceval, slaat Chrétien thematisch gezien een andere weg in. Met de introductie van de Graal probeerde hij het ridderschap van een religieuze dimensie te voorzien. Hoe hij zich dat precies heeft voorgesteld, zullen we evenwel nooit weten, want door zijn eigen dood of die van zijn opdrachtgever, de Vlaamse graaf Filips van de Elzas (†1191), bleef het | |
[pagina 235]
| |
werk onvoltooid. Als zodanig vormde het een grote uitdaging voor latere Oudfranse dichters. In de periode tussen 1190 en 1230 werd de Perceval van een viertal vervolgen voorzien. Noch de anonieme dichter van de eerste continuatie, noch Wauchier de Denain, die de tweede voortzetting schreef, kon het verhaal echter tot een einde brengen. Onafhankelijk van elkaar slaagden Gerbert de Montreuil, de auteur van de derde continuatie, en Manessier, die de vierde voortzetting schreef, er enige decennia later wel in het verhaal over Perceval en de Graal te voltooien.Ga naar eindnoot3. | |
Het onderzoekOok al is de aandacht van de literatuur-historici voor het werk van Chrétien ongelijk verdeeld - de Cligés is bijvoorbeeld toch een wat onderbelichte tekst -, over diens vijf Arturromans zijn boekenkasten volgeschreven. En terecht: slechts weinig middeleeuwse auteurs kunnen zich meten met de Oudfranse zwaargewicht. Maar ondanks die overvloed aan studies is het beeld dat we van Chrétiens oeuvre hebben niet scherp. En wat erger is: daarvan zijn we ons eigenlijk pas sinds kort bewust. Waar de schoen wringt, is de vooronderstelling dat Chrétiens teksten een statisch gegeven vormen. Op grond daarvan had en heeft menig editeur er geen moeite mee zijn lezers hèt werk van de Oudfranse dichter aan te bieden en is een onoverzienbare hoeveelheid boeken en artikelen gepubliceerd. Maar de Chrétien bestond niet in de Middeleeuwen. Of liever gezegd: de eigenlijke Chrétien heeft slechts even bestaan, ten tijde van de autografen, die alle verloren zijn gegaan. Dankzij creatieve kopiisten, andere romans die vaak deel uitmaken van dezelfde codex en illustraties die de interpretatie van de lezer beïnvloeden, presenteert ieder later handschrift zijn eigen, unieke Chrétien. Wie kennis neemt van Chrétiens Erec et Enide via Mario Roques' veel gebruikte uitgave in de reeks Classiques français du moyen âge zou zich voortdurend moeten realiseren dat hij een gemanipuleerde Chrétien-tekst leest: niet alleen krijgt men de lezing van de eigenzinnige, veertiende-eeuwse kopiist Guiot (afb. 2) aangeboden, ook het2. De ‘handtekening’ van Guiot in handschrift Parijs, BN, fr. 794 (f. 105r). Vertaling: Hij die dit schreef, heet Guiot; tegenover Notre Dame del Val [= een kerk in Provins] is permanent zijn behuizing.
| |
[pagina 236]
| |
verband dat met de omringende romans in de codex gelegd wordt, ontsnapt aan de waarneming.Ga naar eindnoot4. Een beroemde passage in de Lancelot illustreert welke interpretatieproblemen zich in een ‘dynamische’ overlevering kunnen voordoen. Op zoek naar de ontvoerde koningin ontmoet Lancelot een dwerg met een kar, waarop destijds misdadigers werden rondgereden. De dwerg verklaart dat Lancelot te weten zal komen wat er van Guinevere geworden is als hij bereid is op de schandkar plaats te nemen. Alvorens zijn liefde voor de koningin het wint van zijn eergevoel, aarzelt de held even. In de meeste handschriften leest men dat Lancelot in die tijd twee stappen zet, maar Guiots redactie van de Lancelot zwijgt over de duur van de weifeling. Heeft Guiot een mooie omschrijving van Chrétien verknoeid? Die mening telt de meeste aanhangers, maar is niet onbestreden gebleven: geleerden van naam staan in deze kwestie tegenover elkaar.Ga naar eindnoot5. Dat Chrétien veel ongrijpbaarder is dan we ons lange tijd gerealiseerd hebben, had kunnen leiden tot een wetenschappelijke impasse: wat valt er nog te zeggen over Chrétiens romans als de basis voor onze observaties niet deugt? Maar dat is niet gebeurd: het besef dat het instrumentarium te kort schiet, heeft juist de aanzet gegeven tot verhoogde aandacht voor de handschriftelijke overlevering. Terug naar de bronnen dus. Die gewijzigde invalshoek heeft onder meer geresulteerd in een plan om met financiële steun van het Eugène Vinaver Trust Fund nieuwe kritische edities van Chrétiens romans te maken, ter vervanging van de verouderde kritische uitgaven door Wendelin Foerster uit de vorige eeuw. Daarbij wordt getracht op basis van het meest representatief geachte handschrift en onder gebruikmaking van alle andere handschriften en fragmenten de oorspronkelijke tekst van de dichter zo dicht mogelijk te benaderen. Inmiddels zijn edities van de Cligés en de Perceval verschenen.Ga naar eindnoot6. | |
Les manuscritsHet genoemde fonds heeft ook financieel bijgedragen aan de recente, indrukwekkende poging de vijfenveertig handschriften en fragmenten waarin de romans van de Oudfranse dichter zijn overgeleverd in kaart te brengen en tegelijk een aanzet tot studie ervan te bieden: Les manuscrits de Chrétien de Troyes, onder redactie van Keith Busby, Terry Nixon, Alison Stones en Lori Walters. Een overzicht van de Chrétien-codices ontbrak overigens niet: in 1939 publiceerde Alexandre Micha over de handschrifttraditie een studie die sindsdien tot de standaardwerken behoort (en in 1966 herdrukt werd).Ga naar eindnoot7. Micha's boek is een knap stuk werk, maar het kent ook duidelijke tekortkomingen. Zo bevat de studie geen enkele illustratie en zijn de observaties niet vrij van slordigheden en onjuistheden. Een aardig voorbeeld biedt afbeelding 1: men kan met eigen ogen vaststellen dat Micha's suggestie (p. 33) dat de gehistorieerde initiaal Chrétien toont terwijl hij zijn verhaal vertelt, beslist onjuist is. Micha's monografie wordt verre overtroffen door het tweedelige werk van Busby en zijn collega's, die een enorme hoeveelheid materiaal aandragen. Het eerste deel bevat na de algemene inleiding en de lijst van handschriften (op drie wijzen gerangschikt: naar bewaarplaats, datering en tekst) zeventien arti- | |
[pagina 237]
| |
kelen, die vaak van vele illustraties vergezeld gaan. De diverse auteurs - naast de redacteuren hebben meer dan tien specialisten bijdragen geleverd - buigen zich over uiteenlopende onderwerpen (ik doe een greep): handschriften waarin naast romans van Chrétien andere teksten opgenomen zijn, de werkwijze van de kopiist die twee codices met de Perceval en de continuaties heeft afgeschreven, de zogeheten ‘Manerius Style’ van verluchting (genoemd naar de kopiist van een van de vroegste handschriften met die wijze van illustratie, Manerius van Canterbury), de artistieke context van de geïllustreerde Chrétien-codices, de samenhang tussen tekst, miniaturen en hoofdstuktitels in de Perceval-continuaties, afbeeldingen van Percevals geliefde Blanchefleur en, ten slotte, Graal-scènes en afbeeldingen ervan. In het tweede deel vindt men onder meer de beschrijving van alle handschriften en fragmenten (ruwweg chronologisch gerangschikt), een uitgebreide index van eerdere bezitters (opgesteld door Roger Middleton, wiens bijdragen aan het boek een eervolle vermelding verdienen), uitvoerige aantekeningen bij de geschiedenis van een aantal handschriften, een misplaatste bijdrage van slechts tweeëneenhalve bladzijde door Michel Pastoureau over wapenschilden van ridders in de Arturromans (het artikel schiet zozeer te kort dat het wat mij betreft achterwege had mogen blijven), een lange lijst van hoofdstuktitels en omschrijvingen van de afbeeldingen (ook als het gaat om illustraties bij teksten die niet van Chrétien zijn, maar wel deel uitmaken van een handschrift met romans van de Oudfranse dichter), achtentwintig kleurenfoto's en vierhonderdvijfendertig zwart-wit afdrukken. | |
De onbekende ChrétienLes manuscrits de Chrétien de Troyes heeft mij attent gemaakt op vele onderbelichte en onbekende kanten van Chrétiens werk. Opvallend is bijvoorbeeld dat verreweg de meeste handschriften met teksten van Chrétien dateren uit de dertiende eeuw. Blijkbaar - maar wellicht bedriegt de overlevering ons - is de belangstelling voor de romans van de Oudfranse dichter in de veertiende eeuw behoorlijk teruggelopen. (Ter vergelijking: de bewaard gebleven handschriften met Middelnederlandse verhalende literatuur zijn juist veelal in de veertiende eeuw tot stand gekomen.Ga naar eindnoot8.) Verder zijn de vroegste Chrétien-codices even na 1200 afgeschreven: handschriften die tijdens het leven van de dichter ontstaan zijn, hebben we dus niet. De oudste codex met een roman van Chrétien, daterend uit het begin van de dertiende of wellicht zelfs het einde van de twaalfde eeuw (afb. 3), bevat alleen de Cligés. Dit Tours-handschrift is bijzonder klein (165 × 108 mm) en heeft een opmaak van één kolom per bladzijde. Ook twee andere codices uit het begin van de dertiende eeuw zijn klein, bevatten slechts één tekst en tellen één kolom per bladzijde. In deze handschriften is uitsluitend de Perceval afgeschreven, hetgeen alleen al vanwege de onvoltooide staat van de roman opmerkelijk is. Vanaf het begin van de dertiende eeuw werden echter ook handschriften afgeschreven met meer dan één roman, zoals onder andere blijkt uit de Annonay-fragmenten met tekstgedeelten van Erec et Enide, Cligés, Yvain en Perceval. | |
[pagina 238]
| |
3. Het oudste handschrift met een roman van Chrétien (de Cligés). Tours, BM, 942 (f. 29r).
Of ook de Lancelot deel uitmaakte van de codex, en dit handschrift dus een verzameld werk vormde, valt niet meer na te gaan, maar waarschijnlijk is dat wel. En het bleef niet alleen bij het samenvoegen van werken van Chrétien: ook andere verhalen - naast Arturromans betreft het chansons de geste, fabliaux, enz. - werden in de codices opgenomen. Een mooi voorbeeld van zo'n codex is een Londens handschrift uit het eerste kwart van de dertiende eeuw: de Perceval wordt erin gevolgd door de eerste en tweede continuatie, waarna een heiligenleven, La vie de sainte Marie l'Egyptienne, de codex afsluit. Bovendien werd vlak na de voltooiing van het handschrift of even ervoor de Bliocadran-proloog (een korte, naar Percevals vader genoemde tekst, die geschreven werd als introductie op Chrétiens roman) in de Perceval geschoven. Dat de continuaties van Gerbert en Manessier ontbreken, kan vermoedelijk eenvoudig verklaard worden: die waren nog niet geschreven. Vanaf het moment dat werken werden samengenomen in één codex, lag het voor de hand dat de samensteller van een handschrift of de kopiist ervan de teksten niet simpelweg achter elkaar wenste te plaatsen, maar meer samenhang wilde creëren, bijvoorbeeld door kruisverwijzingen aan te brengen of de ene tekst in de andere te schuiven. Die werkwijze verleende aan de romans van Chrétien vaak een unieke, door de codex bepaalde interpretatie. Een extreem voorbeeld van deze middeleeuwse Chrétien-receptie vindt men in een handschrift uit het begin van de veertiende eeuw dat in Lyon bewaard wordt. De codex opent met de eerste tien regels van de Yvain, waarin verteld wordt dat Artur op grootse wijze hof hield. Nadat Chrétien heeft meegedeeld dat de | |
[pagina 239]
| |
ridders en dames na het eten elkaars gezelschap opzochten, neemt de kopiist de pen over om een brug te slaan naar... het Chanson de Roland. Deze constructie wekt sterk de indruk dat Arturs hofgezelschap na de maaltijd gaat luisteren naar een voordracht van het beroemde chanson de geste. Andere voorbeelden van eigenzinnige receptie van de romans van Chrétien bieden een Parijs handschrift (fonds français 1450) en de Chantilly-codex, die zich uitstekend laten vergelijken met een Middelnederlandse samenvoeging van Arturromans uit het begin van de veertiende eeuw, die bekend staat als de Lancelotcompilatie.Ga naar eindnoot9. In het Parijse handschrift, dat dateert uit het tweede kwart van de dertiende eeuw, zijn de werken van Chrétien op geraffineerde wijze als groep in een andere tekst geschoven. Zijn romans worden geplaatst in een historische ontwikkeling die in Troje begint. Na Benoît de Sainte-Maure's Roman de Troie en de Roman d'Enéas te hebben afgeschreven begint de kopiist aan Wace's Roman de Brut, die hij onderbreekt op het moment dat volgens Wace de periode van vrede in Arturs rijk aanbrak die twaalf jaar zou duren en waarin de ridders hun avonturen beleefden. Die avonturen heeft - zo stelt de kopiist - Chrétien beschreven en hij kopieert vervolgens Erec et Enide, Perceval en de eerste continuatie, Cligés, Yvain en Lancelot. Daarna herneemt hij de Roman de Brut, om de codex af te sluiten met de Roman de Dolopathos. Het Chantilly-handschrift, dat dateert uit het midden van de dertiende eeuw, bevat negen Arturromans in verzen, een fragment van de prozaroman Perlesvaus en enkele branches van de Roman de Renart. Naast verhalen die alleen in deze codex bewaard zijn gebleven, zoals de Bel inconnu, maken drie teksten van Chrétien deel uit van de compilatie: Erec et Enide, Yvain en Lancelot. Het is niet uitgesloten dat de samensteller van de codex Chrétiens romans met een specifiek doel heeft opgenomen. De werken pasten wellicht in zijn plan een handschrift met teksten rond Arturs neef Gauvain tot stand te brengen, waarin verhaald wordt over zijn familie en zijn avonturen (afgewisseld met die van andere ridders, zoals Yvain en Lancelot). Het beeld dat zo van Gauvain geschetst wordt, is tamelijk volledig, in die zin dat hij zowel het toonbeeld van ridderschap is (zoals in Erec et Enide) als de lichtzinnige rokkenjager.Ga naar eindnoot10. Les manuscrits de Chrétien de Troyes toont ook aan dat de miniaturen in de bewaard gebleven handschriften voor de receptiegeschiedenis van Chrétiens romans van groot belang zijn. Geïllustreerde handschriften met teksten van de Oudfranse dichter werden vanaf het midden van de dertiende eeuw geproduceerd. Zoals te verwachten viel, zijn de afbeeldingen vaak weinig specifiek voor een bepaalde tekst: men bespeurt een duidelijke voorkeur om stereotiepe scènes als gevechten tussen ridders, maaltijden, ridders die jonkvrouwen ontmoeten, enzovoort, te illustreren. Daarnaast is het treffend dat juist de gebeurtenissen in Chrétiens romans waarnaar latere dichters van Arturromans nogal eens verwijzen of die zij op een of andere wijze verwerken, ook bij miniaturisten populair zijn. In de geïllustreerde Perceval-handschriften valt bijvoorbeeld te wijzen op de beroemde bloeddruppels in de sneeuw, die Perceval aan het gezicht van zijn geliefde doen denken, en Gauvain op het gevaarlijke wonderbed (afb. 4). Bij sommige geïllustreerde handschriften zien we de miniaturist aan het werk in de rol van interpreet, al dan niet - dat onttrekt zich aan onze waarneming | |
[pagina 240]
| |
4. Twee scènes: Gauvain ligt op de Lit de la Merveille, het wonderbed, en vecht tegen een leeuw. Miniatuur in handschrift Parijs, BN, fr. 12577 (f. 45r).
- aanwijzingen van zijn opdrachtgever opvolgend. Dit is het geval in een handschrift uit het vierde kwart van de dertiende eeuw dat in Montpellier bewaard wordt. De codex bevat achtereenvolgens de Perceval, de eerste en tweede continuatie, de continuatie van Manessier en op de laatste bladzijde, die in eerste instantie onbeschreven gebleven was, een Salut d'amour. Niet minder dan vijfenvijftig miniaturen begeleiden de teksten. Van een evenwichtige spreiding is echter geen sprake: de Perceval is voorzien van vijfentwintig afbeeldingen, dus bijna de helft van het totale aantal illustraties. De continuaties, die in aantal verzen Chrétiens roman vijfvoudig overtreffen, worden begeleid door dertig miniaturen, met dien verstande dat de eerste continuatie vergezeld gaat van vierentwintig afbeeldingen, de tweede continuatie er zes telt en Manessiers werk het zonder miniaturen moet stellen. Zoals onder meer blijkt uit de afwezigheid van open plekken die bestemd geweest zouden zijn voor niet-uitgevoerde illustraties, lijkt gebrek aan geld niet de reden voor deze aflopende reeks te zijn. Naar alle waarschijnlijkheid hebben we te maken met een specifieke kijk op de Perceval en de drie continuaties: het was de bedoeling de religieuze accentuering van de teksten terug te dringen ten gunste van een positief beeld van de wereldse cultuur. Dat maakt het begrijpelijk dat de miniaturen in de Perceval, die samen een soort middeleeuws stripverhaal vormen, vooral betrekking hebben op het - geïdealiseerde - hoofse leven (de liefde, ridderlijke daden, festiviteiten). Om dezelfde reden wordt Blanchefleurs rol als Percevals geliefde onderstreept, onder meer door ter hoogte van de tweede continuatie uit te beelden dat zij met Perceval de liefde bedrijft. (Een latere puritein heeft deze miniatuur overigens toegetakeld.) Ten slotte maakt de beoogde profilering van het hoofse leven ook begrijpelijk dat Manessiers continuatie niet vergezeld gaat van afbeeldingen: door van illustraties af te zien, werd vermeden dat het volle licht viel op Manessiers sterk religieuze interpretatie van het verhaal over Perceval. | |
[pagina 241]
| |
BesluitZonder moeite en steeds meer in details tredend zou ik nog een tijd kunnen doorgaan met het beschrijven van bijzonderheden die met de handschriftelijke overlevering van Chrétiens romans samenhangen, maar dat zou te ver voeren. Alles bijeen genomen laat Les manuscrits de Chrétien de Troyes duidelijk zien dat de Oudfranse dichter in de Middeleeuwen vele gezichten had. Dat maakt het onderzoek er niet eenvoudiger op maar wel uitdagender en zeker niet minder produktief. Ik durf de voorspelling te wagen dat het boek van Busby en zijn collega's een bron van inspiratie zal blijken te zijn voor generaties romanisten en Arturisten. Hulde, derhalve, voor een boek dat niet mag ontbreken in de collectie van iedere, zichzelf respecterende, bibliotheek der letteren. |
|