men. En dan heb ik het nog niet eens over al die heiligen, die martelaars, die maagden, allemaal van adel, de een nog contactgestoorder dan de ander, en met een onvoorstelbare arrogantie en eigendunk.
Meer dan eens heb ik tijdens het lezen medelijden gevoeld met de antieke rechters die met de eerste generaties martelaars te maken kregen. Die rechters waren ook maar mensen, die geloofden ook niet in die Homerische godenwereld, maar niet offeren gold als landverraad. Je offerde uit pure loyaliteit. Vroeg zo'n rechter: ‘Hoe heet u?’ Wilde die man zijn naam niet zeggen. Zei die: ‘Ik ben een christen.’ En dan zei die rechter: ‘Ja dat weet ik, maar hoe heet je?’ En dan bleef die man maar volhouden: ‘Ik ben een christen.’ Natuurlijk kwam er een eind aan het geduld van die rechter en ging de beul zich ermee bemoeien. Die begon met één vinger af te hakken, waarop die man zei: ‘Wil de wingerd vrucht dragen, dan moet er eerst gesnoeid worden.’ Na elke volgende vinger had hij weer zo'n wisecrack. Toen zijn hand op was, zei de beul: ‘Man, wees nou toch wijzer, offer, en ga naar een dokter!’ Maar nee hoor. Ook de andere hand gaat er vinger voor vinger af, gevolgd door alle tien zijn tenen, de ene voet, de andere voet, de onderarmen, de onderbenen, de bovenarmen, de bovenbenen. En die man blijft maar praten - de martelaars in de LA voelen slechts bij hoge uitzondering pijn - totdat ze hem uiteindelijk de kop van zijn romp slaan.
De LA zijn zeer heterogeen, het is een kluwen rode draden die de meest ongelooflijke anekdotes samenbindt. Een andere die een diepe indruk op mij maakte en die zelfs Theo van Gogh niet had kunnen bedenken, gaat over een jonge man die weigert zijn maagdelijkheid te verliezen. Vervolgens wordt hij naar een authentieke locus amoenus gebracht, alle ingrediënten zijn aanwezig, boompje, beekje, vogeltje enzovoort, en daar op een prieelbed vastgebonden met welriekende bloemen tussen de touwen. Er wordt een meisje bijgehaald dat even mooi als onbeschaamd is. Zij legt zich naast hem neer en begint hem aan te raken, hem ondertussen met zoete woordjes aanmoedigend. Als de jongeman voelt dat zijn lichaam reageert, steekt hij zijn tong uit, bijt hem af en spuugt hem bloedend in haar gezicht, waarop zij haar liefkozingen staakt. Gered.
Het Zomerstuk (285 folia) is helemaal af, het Winterstuk (265 folia) moet nog gecollationeerd worden. Vier, vijf folia in twee uur is een redelijk tempo.
In 1997, één jaar voor de zevenhonderdste sterfdag van Jacobus de Voragine, wordt in het Catharijneconvent en in Meermanno Westrenianum een tentoonstelling aan de Legenda Aurea gewijd. Dan zal ook een Nederlandse vertaling (van de Latijnse tekst) verschijnen. Tegen die tijd hoop ik klaar te zijn met zowel het Amsterdamse als het Leidse handschrift - op CD-ROM? - compleet met motief-index en een register op de eigennamen.
Ondertussen wordt er onder leiding van Amand Berteloot (samen)gewerkt aan een kritische editie van de Zuidmiddelnederlandse vertaling van de Legenda Aurea op basis van het Groenendaalse (?) handschrift (Brussel, KB, Ms. 15.140). De Noordmiddelnederlandse vertaling is een geval apart. Het Amsterdamse handschrift bevat legenden uit beide vertalingen. Zoek het maar uit. Eén ding is zeker, de Duizend-en-één-nacht der heiligenlegenden, zoals J.J.A. Zuidweg ze noemde, komen eraan.
Willem Kuiper