Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
interview• Kaj van Vliet
| |
Poncen en angen14 Januari, de sterfdag van de heilige PontianusGa naar eindnoot1., was in het laat-middeleeuwse Utrecht een bijzonder populaire feestdag. Op die dag werd de ‘Pontiani-kas’, het schrijn met zijn relieken, door de geestelijken van de Dom in processie gedragen. De daarmee gepaard gaande kermis moet veel volk hebben getrokken. Het was een dag waarop er goed gegeten en gedronken werd. Het feesten ging bovendien door tot en met 21 januari, de dag van de heilige Agnes, die in populariteit niet voor Pontiaan onderdeed. Eén groot carnaval was het. Vast gebruik op deze dagen was het zogenaamde ‘poncen en angen’ of ‘poncen en nieten’: meisjes die op Pontiaansdag hun geliefden ‘pontzen’, een soort speculaaskoeken, cadeau gaven, om acht dagen later zelf met ‘angen’ of ‘nieten’ te worden verrast. Het laatste ging gepaard met een groot lawaai van bekkens. Vanaf het begin van de zestiende eeuw werd dit volksvermaak gecombineerd met een drie weken durende jaarmarkt in het voormalige Utrechtse stadhuis.Ga naar eindnoot2. Met de Reformatie verging het hem echter net als alle andere heiligen: zijn altaar werd onttakeld, zijn relieken uit de kerk gehaald, zijn naam van de kalender geschrapt. De eens zo druk bezochte jaarmarkt werd in 1614 wegens sterk teruglopende belangstelling verplaatst naar de julimaand. Sommige van | |
[pagina 221]
| |
De heilige Pontianus. Kalkstenen beeld, in de tweede helft van de vijftiende eeuw in Utrecht vervaardigd; de oorspronkelijke kleuren zijn deels bewaard. Centraal Museum Utrecht, inv. nr. HC 1928 nr. 1271. Uit: Marieke van Vlierden, Utrecht. Een hemel op aarde [Catalogus] (Clavis kunsthistorische monografieën 6; Utrecht 1988) 37, afb. 17.
de gebruiken die aan zijn naamdag waren verbonden schijnen in de zeventiende eeuw nog onder de Utrechtse bevolking te hebben voortgeleefd, tot grote ergernis van de protestantse kerkeraden. Maar met het verstrijken van de tijd zijn ook die in vergetelheid geraakt. Zijn relieken blijken evenwel niet geheel verloren te zijn gegaan. Zoals Polman in een in 1967 verschenen artikel over de Utrechtse verering van Pontianus memoreerde, bestaan er redenen om aan te nemen dat één van zijn relieken in het midden van de achttiende eeuw in de schuilkerk van de katholieken in Leiden werd bewaard.Ga naar eindnoot3. Het was naar aanleiding van Polmans artikel dat de aartsbisschop Ambrosanio van Spoleto bij zijn oud-katholieke collega in Utrecht eens liet vragen of er nog iets van deze resten bekend was. Aartspriester Van Ditmarsch, aan wie als kanunnik van het Utrechts kapittel onder andere de zorg voor de reliekenschat van het bisdom toekwam, kreeg de opdracht om de zaak eens nader te onderzoeken. Het was het begin van een langdurige speurtocht. | |
Reliek 157‘Ik heb onze bisschop toen beloofd dat ik eens in Leiden zou gaan informeren. Maar in Leiden hadden ze niets. Na verloop van tijd ben ik toen in de reliekencatalogus gedoken die Lagerwey, voormalig pastoor van de oud-katholieke St.-Gertrudiskerk in Utrecht, in de jaren dertig met behulp van een patholoog-anatoom heeft opgesteld. Daarin heeft hij alle relieken die in het hoofdaltaar van zijn kerk werden bewaard keurig geïnventariseerd. In die catalogus vond ik inderdaad relieken van Pontianus van Spoleto. Ik ben toen | |
[pagina 222]
| |
2. De heilige Agnes. Kalkstenen beeld, in de tweede helft van de vijftiende eeuw in Utrecht vervaardigd; de oorspronkelijke kleuren zijn deels bewaard. Centraal Museum Utrecht, inv. nr. HC 1928 nr. 1271. Uit: Marieke van Vlierden, Utrecht. Een hemel op aarde (...) 36, afb 16.
natuurlijk meteen gaan kijken. De meeste relieken zaten keurig in lange kartonnen doosjes, met nummertjes en zegeltjes. Maar die van Pontianus kon ik in al die doosjes niet vinden. Ik had het in die tijd te druk om er verder naar te gaan zoeken en heb de zaak laten rusten. Maar na enige tijd vroeg onze bisschop mij of ik al eens wat aan die relieken had gedaan. Inmiddels had kardinaal Simonis bij hem aan de bel getrokken, en had aartsbisschop Ambrosanio ook een andere bisschop van ons, die in Assisi was geweest, gevraagd een goed woordje voor hem te doen. Dus ben ik toen op een gegeven moment opnieuw gaan zoeken. Ook die poging liep aanvankelijk op niets uit. Totdat ik in de middelste kast van het altaar een aantal pakken zag liggen met van dat hele sterke blauwe papier van voor de oorlog eromheen. Het eerste pak dat ik eruit nam was opvallend licht. Er ritselde van alles uit en er zaten enkele beenderen in. Het tweede pak was veel zwaarder en bevatte een heleboel niet geïdentificeerde beenderen. In dat pak zat echter nog een ander, kleiner pak met van dat oude, hele dikke geschepte papier - ik schat uit de zeventiende eeuw - en daar stond op: “Relieken van de H. Pontianus.” Er zat bovendien een loodje aan met het nummer 157: het nummer uit de catalogus Lagerwey. Dat pak heb ik toen heel voorzichtig opengemaakt, zodat het papier niet zou breken. Tot mijn verbazing ritselde er allemaal zwart stof uit. In het papier zat een loden kistje gewikkeld dat helemaal vol bleek te zitten met beenderresten, van gruis tot stukjes holpijp van pijpbeenderen. Bovendien was bij het kistje nog een rood zakje gevoegd met een stuk schouderblad - waarschijnlijk het reliek dat in Leiden is geweest. Interessant is dat bij de resten in dit kistje ook drie perkamenten strookjes | |
[pagina 223]
| |
zaten. Op het eerste strookje stond vermeld dat een deel van de relieken in 1880 aan dominee Schouten [L. Schouten Hzn. (1828-1905), hervormd predikant te Utrecht 1874-1894, red.] was gegeven. In zijn tijd was Schouten in Utrecht een bekend man. Hij had namelijk een groot tabernakel laten maken, en had daarvoor het schuilkerkje Soli Dei Gloria op de Nieuwe Gracht verworven, dat toen net was leeggekomen. Hij was goed bevriend met enkele pastoors van de Gertrudis, onder wie ook pastoor Mulder [C.J. Mulder, red.]. Hij kwam daar nogal eens op bezoek en kreeg op een gegeven moment toestemming om eens te neuzen tussen die oude relieken - hij had overal belangstelling voor, als het maar oud was. Hij heeft toen onder andere de relieken van Pontianus gevonden. Een gedeelte daarvan heeft Mulder hem, zoals wordt betuigd op een van die drie strookjes, geschonken voor zijn tabernakel. Later is er een tweede strookje toegevoegd waarin aartsbisschop Heykamp van Utrecht bevestigt dat dominee Schouten dat inderdaad gekregen heeft. Het derde strookje vertelde iets over de geschiedenis van Pontianus.’ | |
De erfenis van de oud-katholiekenDe Pontianusrelieken die Van Ditmarsch nu in het altaar van de St.-Gertrudiskerk heeft aangetroffen, bevonden zich in de negentiende eeuw dus reeds in het altaar van de voorganger van de huidige kerk, de St.-Gertrudiskapel. Deze kapel was in het midden van de zeventiende eeuw door een groep Utrechtse katholieken ingericht als schuilkerk voor de oude Geerteparochie. Zij werd gevestigd in een van de claustrale huizen van het kapittel van St. Marie.Ga naar eindnoot4. Volgens Van Ditmarsch zouden daar tal van zaken terecht zijn gekomen uit de inventaris van de Utrechtse kerken die tijdens de Reformatie door de protestanten werden overgenomen. ‘Na 1580 zijn er allerlei dingen, waaronder ook de relieken, uit die kerken verdwenen. Veel daarvan werd goed verborgen in huizen van Utrechtse katholieken. Ook is er het een en ander naar Keulen gegaan door toedoen van Sasbout Vosmeer (1548-1614), de eerste apostolische vicaris na de Hervorming. In Keulen werden in die periode veel Nederlandse jongens tot priester opgeleid, die in eigen land niet terecht konden. Na de Vrede van Münster (1648), toen het allemaal weer wat gemakkelijker werd, zijn die relieken weer uit Keulen teruggekomen, en grotendeels in de Gertrudiskapel beland. Behalve relieken vonden ook kerkgewaden, liturgische boeken en archivalia er een schuilplaats.’ Schuilkerken zoals die van St. Gertrudis werden vanaf het midden van de zeventiende eeuw oogluikend door de protestantse autoriteiten toegestaan. De katholieken in de Republiek mochten er zelfs weer eigen bisschoppen en een kapittel op na houden. De bisschoppelijke organisatie die zij uit de resten van de kerk van vóór de Reformatie wisten op te bouwen stuitte echter in toenemende mate op kritiek vanuit Rome. Rome beschouwde de Republiek als verloren gebied waar de kerkelijke organisatie geheel opnieuw moest worden opgebouwd. Dit verschil in optiek leidde al gauw tot hevige conflicten die aan het begin van de achttiende eeuw tot een scheuring leidde binnen de katholieke clerus in de Republiek. Toen de paus in 1723 weigerde een nieuwe kandidaat voor de zetel van het Utrechtse bisdom te aanvaarden en deze | |
[pagina 224]
| |
vervolgens in de ban deed, bleef een aanzienlijk deel van de Hollandse en Utrechtse clerus hun nieuwe bisschop trouw. Zij afficheerden zich weldra als de Rooms-Katholieke Kerk van de Oud-Bisschoppelijke Cleresie. Daartoe behoorden ook de pastoors van de Utrechtse schuilkerken, waaronder die van de Gertrudiskapel. Het was deze groep waaruit zich in de negentiende eeuw de Oud-Katholieke Kerk zou ontwikkelen. Deze kerk beschouwt zich als de rechtstreekse voortzetting van de kerk die Willibrord in Utrecht heeft gesticht. Zij heeft dan ook nooit afstand gedaan van alles wat haar met de oude katholieke kerk verbond. De bisschoppelijke organisatie en de parochies zoals die in de Republiek weer waren opgebouwd, bleven gewoon functioneren. Om de aanspraken van deze kerk tegenover Rome kracht bij te zetten, werd alles wat er nog restte van vóór de Reformatie zorgvuldig bewaard. De relieken in de Gertrudiskapel zijn in dat opzicht een goed voorbeeld. ‘Al die tijd zijn ze daar bewaard gebleven. Een aantal bevond zich in het altaar, andere zaten verstopt op geheime plaatsen, bijvoorbeeld achter de lambrisering van de keukenkast in het huis van de oude kapel. In 1914, toen de huidige Gertrudiskerk gebouwd werd, zijn al die relieken door de toenmalige pastoor Deelder in het nieuwe hoofdaltaar bijeengebracht. Aan de achterzijde van dat altaar zijn drie reliekkasten, en die zitten helemaal vol met relieken.’ Ook de Pontianusrelieken uit het loden kistje zouden op deze wijze al vanaf de zeventiende eeuw in de Gertrudiskapel zijn bewaard. Volgens Van Ditmarsch zou dit reliekkistje oorspronkelijk afkomstig zijn uit de Domkerk. Daar werden immers de relieken van Pontianus bewaard, die bisschop Balderik in 966 uit Italië had meegenomen.Ga naar eindnoot5. Bekend is dat in het zuidertransept van de romaanse Dom een altaar aan deze heilige was gewijd. Ongetwijfeld hebben zijn relieken eeuwenlang daarin gerust. In de vijftiende eeuw, toen dit deel van de Dom moest plaatsmaken voor een transept in gotische stijl, werd er voor Pontianus een nieuw altaar opgericht in een van de straalkapellen van het gotische koor, een altaar dat hij moest delen met St. Andries.Ga naar eindnoot6. Onduidelijk is of ook het afzonderlijk bewaarde schouderbladreliek op deze wijze is overgeleverd. Waarschijnlijk is dit identiek met het Pontianusreliek dat in de achttiende eeuw in de Leidse schuilkerk werd bewaard.Ga naar eindnoot7. Het zou dan pas later in de reliekenschat van de Gertrudiskapel terecht zijn gekomen. Overigens vermoedt Van Ditmarsch dat deze reliekenschat nog meer relieken uit de Dom of uit de Utrechtse kapittelkerken bevat. ‘Maar daarover is niets met zekerheid bekend. Ik wil mij daar nog eens verder in gaan verdiepen.’ | |
SpoletoInmiddels is een deel van de hervonden relieken naar de Domkerk van Spoleto overgebracht; het loden kistje met het resterende deel is in de Gertrudiskerk gebleven. De overdracht van de relieken, die in nauwe samenwerking met kardinaal Simonis tot stand kwam, was een bijzondere gebeurtenis. Van Ditmarsch: ‘Ik was geweldig onder de indruk van de grote stijl waarmee men daar de relieken heeft ontvangen, al hebben wij van onze kant er natuurlijk ook veel aan gedaan om de overdracht zo goed mogelijk te laten verlopen. De plechtigheid begon op zaterdagmiddag (20 augustus). Het was heel ontroerend: | |
[pagina 225]
| |
3. De door fakkels verlichte processie met relieken van Pontianus. In het midden kannunik Van Ditmarsch, links kardinaal Simonis, rechts aartsbisschop Ambrosiano.
om een uur of vijf kwamen aartsbisschop Ambrosanio en de deken van het Domkapittel naar het nonnenklooster waar ik en kardinaal Simonis logeerden. Nadat we hadden kennisgemaakt, vroeg die deken mij al direct naar de relieken. Die zaten op dat moment nog in mijn handtas. Dus ben ik gauw de kamer uitgelopen, zodat ze die tas niet zouden zien, om vervolgens met de relieken weer terug te komen. Rode ogen hadden ze, allebei. 's Avonds om negen uur begon dan de avonddienst waarin de relieken zouden worden overgedragen. Ik had geen idee hoe dat zou gaan. Enfin, wij kwamen in het bisschoppelijk paleis boven op de heuvel. Op het altaar in de huiskapel van de bisschop stond het schrijn met de relieken. Die werd mij daar in handen gegeven. Bijna een half uur lang heb ik die voor mij op schouderhoogte moeten vasthouden - een hele inspanning, maar ik dacht: al val ik erbij neer, dit moet goed gebeuren. Vanuit de kapel ging ons een grote statige stoet vooraf over die grote monumentale trappen naar de Plaza del Duomo beneden. Aan weerszijden van de trappen stonden verkenners van de padvinderij met fakkels en werkelijk honderden mensen. Naarmate we dichter bij de kerk kwamen, begonnen die mensen steeds luider te roepen: San Ponziano! San Ponziano! Halverwege begonnen alle klokken te luiden. Aangekomen bij dat enorme Domportaal begon het orgel te spelen, met trompetten, en de hele kerk, die vol met mensen was, begon te klappen en te roepen. Zo traden wij naar voren, naar het altaar. We hadden afgesproken dat ik het schrijn daar aan de kardinaal zou geven. Deze zou het op zijn beurt aan de bisschop geven en de bisschop weer aan mij. Daarna zou ik het aan de deken van het Domkapittel overhandigen. Vervolgens zouden we samen met het schrijn naar voren lopen, hij van het kapittel van Spoleto en ik van het kapittel van Utrecht, en het op een zuil voor in de kerk plaatsen. En zo is het gegaan. | |
[pagina 226]
| |
Toen de dienst afgelopen was, volgde er een enorme ontlading. Want de mensen zaten eigenlijk maar op een ding te wachten: nou naar voren toe en het schrijn aanraken. Ja, dat was heel bijzonder.’ | |
TranslatioDe vondst van de Pontianusrelieken en de overdracht naar Spoleto heeft veel aandacht en publiciteit gekregen, wat Van Ditmarsch aanvankelijk nogal verbaasde. Ook vanuit zijn eigen kerk waren er veel reacties. ‘Vijftig procent van de mensen uit onze kerk bestaat uit mensen die op latere leeftijd zijn toegetreden. Die weten doorgaans weinig of niets van deze dingen. Daar doen we immers nooit luidruchtig over. In ieder altaar zitten weliswaar relieken, maar niemand bekommert zich daar bijzonder om, tenzij je daar speciale belangstelling voor hebt. Maar door dit alles is er nu plotseling een grote nieuwsgierigheid ontstaan en krijg je allerlei vragen. Er zijn erbij die zeggen: persoonlijk zegt het me niet zoveel maar ik vind wel dat we de gedachte moeten vasthouden. Dat we moeten weten: dit zijn mensenbotten, mensen die voor de zaak gestaan hebben, en daar moeten we met zorg en respect mee omgaan.’ Overigens zijn translaties van relieken binnen de Oud-Katholieke Kerk niet ongebruikelijk. ‘Als er een nieuw altaar wordt gewijd, worden er altijd relieken bijgezet. Zoals twee jaar geleden nog toen er in Alkmaar een nieuwe kerk is gebouwd. Zij hadden daar al enkele relieken uit hun oude kerk, maar hebben toen ook relieken gekregen van de Martelaren van Gorkum. Toen ik destijds pastoor was in Hilversum, hadden we daar in de zijbeuk een prachtig antiek beeld van Willibrord. Op een gegeven moment heb ik onze aartsbisschop eens gevraagd of we misschien een reliek van Willibrord zouden kunnen krijgen. Er waren namelijk nog wat resten van Willibrord, onder andere van zijn lijkwade en van een sandaal. Ik heb een stuk van die lijkwade gekregen. Dat is toen in een fraaie parelmoeren doos, die iemand uit de parochie had geschonken, met een akte erbij op een zondagmiddag in het altaar bijgezet. Een echte translatie. Ook de kerk die in 1941 in Arnhem is gebouwd heeft een reliek van Willibrord. Dergelijke relieken komen meestal uit Utrecht. Daar is de grote reliekenschat - daar ben ik nu wel achter - ofschoon het bisdom Haarlem ook een aantal relieken bezit.’ Is het noodzakelijk dat een altaar in een oud-katholieke kerk relieken bevat? ‘Absoluut noodzakelijk niet. Zoals wij het zeggen: het behoort niet tot het wezenlijke maar tot het bijkomstige. In het wezenlijke moet er eenheid zijn, in het bijkomstige is er vrijheid. Daar moet je elkaar niet op vastnagelen. Maar zolang er zich geen echte bezwaren voordoen, zullen we deze oude gebruiken in ere houden. Het is ook om aan te geven dat we niet voor onszelf begonnen zijn. Om te getuigen van de continuïteit van onze kerk door de eeuwen heen.’ | |
Heilige rustRelieken horen in een kerk en niet in een museum, vindt Van Ditmarsch. ‘Het zijn geen kunstwaren. Als het gaat om resten van kleding of andere voorwerpen die verband houden met een bepaalde heilige, vind ik het | |
[pagina 227]
| |
prima als die in een museum tentoongesteld worden.Ga naar eindnoot8. Maar met menselijke resten moet je dat niet doen. Dat zou voor mij net zo dwaas zijn als wanneer je, laten we zeggen, een oude Longobardische kelk in een museum zou vullen met geconsecreerde wijn. Dat doe je toch ook niet. Als het om lichaamsresten gaat, dan horen die in een graf te zijn of in een urn. Maar die ga je niet ergens in een vitrine zetten zodat iedereen daar naar schedels kan staan gapen. Dat doe je niet, dat wil zeggen: wij doen dat niet. Wij vinden dat principieel onjuist. Het lichaam: dat is het huis van de ziel, dat is geschapen, dat moet je met eerbied en respect omgeven.’ Dus liggen de relieken van Pontianus nu keurig opgeborgen in een schrijn. En in het altaar van de Gertrudis. |
|