Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
• J.A. Mol
| |
[pagina 204]
| |
testamenten niet alleen informatie over het bezit en de familierelaties van de erflaters. Zij geven ook inzicht in hun bezigheden, status, persoonlijke ambities en religieuze overtuigingen. In deze bijdrage wil ik in het kort aangeven voor welk soort vragen en benaderingen testamenten zich goed lenen, dit aan de hand van vooral Friese stukken.Ga naar eindnoot2. Eén ervan, is de uit 1509 daterende laatste wil van Waell Buttima, inwoonster van het tussen Staveren en Hindelopen gelegen dorp Molkwerum. Testament van Waell Buttima uit Molkwerum, van 14 februari 1509 (Friese testamenten, nr. 76) | |
[pagina 205]
| |
Oorsprong en opzet van het testamentEerst echter nog een paar woorden over de herkomst en de inhoud van het testament. Kort gedefinieerd is het testament de eenzijdige, herroepelijke rechtshandeling waarmee iemand beschikkingen maakt, waarvan de rechtsgevolgen pas intreden na zijn overlijden. Van origine is het een Romeinse rechtsfiguur. Het belangrijkste kenmerk van het Romeinse testament is dat men erin over zijn gehele vermogen beschikt. Dat gebeurt door de institutio heredis: het aanwijzen van één of meer erfgenamen, in tegenwoordigheid van vijf of zeven getuigen. In de vroege en volle Middeleeuwen kon deze rechtsinstelling moeilijk in Germaansrechtelijke gebieden doordringen omdat de absolute beschikkingsmacht van het individu over de eigendom er onbekend was. Bezit hoorde in beginsel toe aan de gehele familie en kon zonder toestemming van verwanten en erfgenamen niet vervreemd worden. Vererving vond plaats bij versterf. De kerk, die er belang bij had dat iedereen haar bij zijn dood onbelemmerd geld en goederen kon afstaan, ondervond daar hinder van. Zij ontwikkelde daarom een minder strenge testamentsvorm die niet de gehele erfenis betrof: het zogenaamde canonieke testament. Dit ontbeert de erfstelling. Het bevat alleen beschikkingen inzake roerende goederen, meestal ten gunste van kerken, kloosters en armen, en vereist slechts de bekrachtiging door een priester en twee getuigen. In de dertiende en veertiende eeuw raakte dit ‘zieleheilsinstrument’ overal in de Nederlanden in zwang. Door de receptie van het geleerde recht en de daarmee samenhangende opkomst van het notariaat vond tegelijkertijd ook het Romeinsrechtelijk testament zijn verbreiding, eerst in de grote bestuurscentra, later in de middelgrote en kleine steden en op het platteland. Aanvankelijk was dat een kwestie van vorm. Men conformeerde zich voor wilsbeschikkingen die niet de gehele erfenis betroffen toch aan de vormvereisten van het Romeinsrechtelijke testament. Later, in de loop van de veertiende en vijftiende eeuw, werden de regels van het Romeinse recht ook op de inhoud toegepast. Dan zien we de meeste testateurs door middel van een erfstelling over hun gehele vermogen beschikken. Qua indeling verraden de meeste laat-middeleeuwse testamenten nog hun oorsprong als zieleheilsinstrument. Meestal gaat het geheel van vrome beschikkingen erin vooraf aan de erfstelling. We vinden dat duidelijk gedemonstreerd in de laatste wil van Waell Buttima. Na de invocatie, de datering en de motivatie wordt de ziel aan God opgedragen. Dan komt de begrafenisbepaling, waarbij vaak de naam van de patroonheilige der lokale parochiekerk valt. Dan volgen de legaten ten gunste van kerken, kloosters, geestelijken en armen, en pas daarna komen de erfgenamen aan de beurt - in het geval van de Molkwerumse betreft het haar zusters en zusterskinderen. Het testament wordt afgesloten met een sanctieclausule en een bekrachtiging door een notaris of pastoor en twee of meer ‘orkenen’ (= getuigen). Het is zaak er bij het verzamelen en bestuderen van testamenten rekening mee te houden dat niet altijd het gehele vermogen beschreven is. Onroerende goederen vererfden hoe dan ook vaak intestaat (zonder dat er een testament | |
[pagina 206]
| |
gemaakt is) en blijven dan buiten beeld. Soms worden ook de roerende zaken in hun totaliteit vermaakt en zoekt men tevergeefs naar bijzonderheden. Het belangrijkste voorbehoud dat voor de interpretatie van testamenten gemaakt moet worden, is echter dat ze alleen informatie geven over mensen met bezit, afkomstig dus uit de hogere lagen van de maatschappij. Dat blijkt wel uit de Friese testamenten, die voor het merendeel betrekking hebben op edellieden en welgestelde burgers. De middengroepen van eigenerfden, pachters, ambachtslieden en dergelijken, waartoe ook Waell Buttima gerekend kan worden, zijn slecht vertegenwoordigd. Dat armen en bezitslozen in de collectie ontbreken, is niet meer dan logisch. Wie niets heeft kan niets nalaten en dus ook niet testeren. | |
Beknopte historiografieWe kunnen niet zeggen dat er in het verleden nooit aandacht aan middeleeuwse testamenten is besteed. Groot was zij echter niet. Behalve van genealogen kwam ze tot voor enkele decennia vooral van juristen en evenementieel geïnteresseerde historici. De laatsten hielden zich bij voorkeur bezig met de wilsbeschikkingen van personen die in hun visie de ontwikkelingsgang van de geschiedenis hadden bepaald: koningen, graven, bisschoppen, belangrijke edelen en patriciërs. Juristen waren meer geïnteresseerd in stukken met privaatrechtelijke en diplomatische bijzonderheden. Zij bestudeerden typische exemplaren per streek en tijdvak om uitspraken te kunnen doen over bijvoorbeeld de ontwikkeling van het erfrecht, de verbreiding van het notariaat, of over het testament als rechtsfiguur. De rechtshistorische benadering is nog steeds gangbaar, legitiem en nuttig. De historische interesse heeft zich echter sinds de jaren vijftig grondig gewijzigd en verbreed. Na de Tweede Wereldoorlog ontdekte men als het ware het subject achter het testament: de mens, in zijn alledaagse bestaan. Daarbij ging het niet meer zozeer om de bijzondere, unieke persoonlijkheid als wel om de doorsnee-testateur, als representant van zijn sociale of maatschappelijke groep, per plaats en periode. Welke belangen en zorgen hielden hem zoal bezig, zowel op materieel als geestelijk terrein? Pas nadat dit soort vragen aarzelend opgeworpen was, werden initiatieven genomen tot het aanleggen en systematisch analyseren van omvangrijke testamentencollecties. Dat gebeurde het eerst in de ons omringende landen. In Engeland trok W.K. Jordan in 1959 de aandacht met een lijvige studie over de ontwikkeling van de filantropie van 1480 tot 1600 waarvoor hij grote aantallen testamenten analyseerde.Ga naar eindnoot3. In Duitsland werd de weg gewezen door de archivaris A. von Brandt. Hij publiceerde regesten van honderden testamenten van Lübecker burgers en wees in 1973 in een bekend geworden opstel op de mogelijkheden van het testament als bron voor de sociale geschiedenis.Ga naar eindnoot4. In Frankrijk kreeg het testamentenonderzoek een enorme impuls door historici uit de bekende Annales-school. Vooral Michel Vovelle en Jacques Chiffoleau maakten naam met hun onderzoeken naar de ontwikkeling van 's mensen houding tegenover dood en sterven, die zij op de statistische analyse van de pieuze clausules in duizenden testamenten baseerden.Ga naar eindnoot5. | |
[pagina 207]
| |
1. Een geestelijke stelt het testament op aan het sterfbed; veertiende-eeuwse miniatuur (Parijs, B.N. Ms. français 4367 f. 46v). Naar: In de schaduw van de eeuwigheid (zie noot 9), p. 49.
De sociaal- en sociaal-religieus-historische benadering met behulp van grote aantallen testamenten biedt nog steeds grote perspectieven, ook voor de Nederlanden. In feite is met bovengenoemde studies niet meer dan een eerste aanzet gegeven, die de laatste jaren vooral in Duitsland en Oostenrijk een vervolg heeft gekregen. Het gaat te ver de diverse recente onderzoekslijnen met vraagstellingen en bijbehorende benaderingswijzen hier in detail te beschrijven.Ga naar eindnoot6. Globaal zou ik twee terreinen willen onderscheiden, te weten dat van familiegeschiedenis, opgevat in de ruimst mogelijke zin, en dat van de religieuze mentaliteit. Deze raken en overlappen elkaar wel op verschillende punten, maar kunnen in de praktijk toch wel gescheiden worden. | |
Familie, stand en verwantschapEven afgezien van de genealogen, hebben testamenten vooral veel te bieden aan degene die geïnteresseerd is in de sociale kaders waarbinnen het leven van de middeleeuwse mens zich voltrok, met als belangrijkste de familie.Ga naar eindnoot7. Dat spreekt welhaast voor zich. In een testament wordt bezit overgedragen aan na- | |
[pagina 208]
| |
komelingen en andere verwanten. Daarbij zijn niet alleen de nieuwe generatie en de eigen leeftijdsgroep betrokken maar wordt ook vaak het voorgeslacht genoemd. En met dat bezit zijn ook zaken als eer, aanzien en status in het geding. Het continueren en onderstrepen daarvan behoorde tot de belangrijkste doelstellingen van de testateurs. In feite was het maken van een testament één van de zeldzame gelegenheden waarop de mens zijn gedachten daarover kon vastleggen door zijn relaties te definiëren en te waarderen. Wanneer men er voor een bepaalde regio of stad in slaagt een groot aantal testamenten te verzamelen, biedt dat een goede kans meer zicht te krijgen op de ambities en aspiraties van de elite, vooral ook op haar gelaagdheid. Het zijn niet alleen de directe gegevens over verwantschapsrelaties, gezinsgrootte en huwelijkspolitiek die daarover informeren, al kunnen daaruit voor het vijftiende-eeuwse Friesland bijvoorbeeld interessante conclusies worden getrokken over de endogamie van de adel - wie per testament de verwantschapslijnen uittekent, kan zoveel aan elkaar passen dat er op den duur een gesloten kringschema ontstaat. Maar er komt binnen dit complex meer aan de orde. Zo is er de begunstiging van bastaarden, die tot de cliëntèle van de testateurs of hun familie behoren. Er zijn bepalingen over de schoolgang en studie van kinderen, die ook al in dienst staan van het benadrukken der familie-eer. De Friese edelman Syds Tjaarda bijvoorbeeld organiseert in 1541 een soort studiecompetitie onder zijn drie nog minderjarige zoons: wie van hen het geleerdst zou worden - te beoordelen door een aantal doctores uit Leuven - zou de familiestate met bijbehorende goederen toegewezen krijgen.Ga naar eindnoot8. Testamenten bevatten verder legio bijzonderheden over huizen, landerijen, vee, handelswaar, wapenrusting, meubilair, kleding en kostbaarheden. Behalve over de ontwikkeling van de materiële cultuur zeggen die vooral iets over de consolidatie van de status die de testateur zichzelf en ook zijn familie aanmat. Men vindt dit laatste in de testamenten van verscheidene Friese edelen op bijzondere wijze verdicht in de overdracht van drinkhoorns, als tastbare symbolen van eervolle familievereniging. | |
Religieuze mentaliteitHoewel achter tal van vrome beschikkingen ook standsmotieven kunnen schuilgaan - een goed deel van de middeleeuwse memoriecultuur diende het aardse voortleven van de stichtersfamilies -, werden ze toch allereerst uit persoonlijke heilsoverwegingen opgenomen. De toorn Gods ontgaan en de louteringstijd in het vagevuur bekorten: daar ging het om. Dat kon bevorderd worden door het reserveren van schenkingen aan kerken, kloosters en armen, en het zich verzekeren van aardse hulp van nabestaanden via gebeden en missen.Ga naar eindnoot9. Een groot deel van de beschikkingen in de pre-reformatorische testamenten is daaraan gewijd. Bijvoorbeeld in de laatste wil van Waell Buttima. Zij geeft een stuk land aan de parochiekerk (eigenlijk aan de patroonheilige Sint Lebuinus) voor het onderhoud van de jongerpriester (assistent-zielzorger), bestelt een eeuwige memorie (jaarlijkse dodenmis, meestal op de sterfdag), geeft iets aan de vier bedelorden (franciscanen, dominicanen, augustijnen en carmelieten), legt een goudgulden opzij voor het opdragen van een groot aantal zielmissen in het | |
[pagina 209]
| |
2. Een notaris aan het sterfbed; zestiende-eeuwse houtsnede (Petrarca, Trostspiegel (Augsburg 1532). Naar: In de schaduw van de eeuwigheid (zie noot 9), p. 57.
Windesheimer klooster Thabor bij Sneek, en bedenkt ten slotte ook de armen met een bedrag van 6 Hoornsgulden. Gegeven de constatering dat deze clausules per periode, per streek, per sociale groep en natuurlijk ook per persoon soms sterk van elkaar verschillen en een eigen ontwikkeling te zien geven, kan men de vraag stellen in hoeverre daarin mentaliteitswijzigingen waar te nemen zijn. In welke mate weerspiegelen zij veranderingen in de religiositeit van grote groepen mensen? De hierboven reeds genoemde Franse mentaliteitshistorici hebben aangetoond dat hier een wereld aan onderzoeksmogelijkheden openligt. Van groot belang is bijvoorbeeld dat hieruit een groot deel van het kerkelijk leven en zijn ontwikkeling gereconstrueerd kan worden, als achtergrond van de waardering der individuele beschikkingen. Zijn deze naar ‘zede en plege’ of sterk persoonlijk bepaald? Welke heiligen worden vereerd, hoeveel zielmissen wil men gelezen hebben, en in welke vorm? Welke kloosters worden bedacht en waarom - in het geval van Waell Buttima: waarom het ver weg gelegen Thabor, en niet de dichtbij wonende benedictijner monniken van Staveren/Hemelum? Speelt de observantiebeweging - een beweging binnen de laat-middeleeuwse kloosterwereld, die een terugkeer wenste naar de oorspronkelijke regels - daarbij soms een rol, zo ja welke? En hoe komen de armen aan hun trekken, in de stad en op het platteland? Welke instellingen worden daarbij ingeschakeld? En welke verschuivingen treden er op in de waarde en omvang van de pieuze beschikkingen van de verschillende categorieën? Moet de teruggang in pieuze beschikkingen in de jaren dertig en veertig van de zestiende eeuw teruggevoerd worden op Reformatie en Humanisme of op sociaal-economische factoren? Achter elke vraag staat weer een nieuwe vraag. Maar ze kunnen voor een | |
[pagina 210]
| |
goed deel beantwoord worden, per streek en stad, en per periode. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat ook voor dit terrein testamenten niet de enige bronnen vormen. Raadpleging van, en toetsing aan andere bronnen blijven noodzakelijk. En ook al lukt het om honderden testamenten te verzamelen, dan is een louter statistische benadering, gericht op het schetsen van een groepsbeeld, niet aan te bevelen. Tellen en turven is nuttig. Maar men dient toch ook iedere wilsbeschikking op zichzelf te bezien, rekening houdend met de persoon van de testateur, zijn herkomst en sociale achtergrond. Dan ook heeft men de kans de individuele middeleeuwer te leren kennen, in de intimiteit van zijn doodshemd.Ga naar eindnoot10. |
|