Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
[Nummer 4]artikelen• Tom Hage
| |
[pagina 196]
| |
Meer goets in perlementen,
Dan mijn lant .i. [één] jaer soude renten.Ga naar eindnoot4.
Dit neemt niet weg dat Jan I een man was met een sterke hang naar het ridderlijke en het avontuurlijke, dat hij ook uitdrukkelijk de gelegenheden heeft gezocht om zich zo te kunnen presenteren. Zo begaf hij zich in 1278 hals over kop te paard naar Parijs omwille van zijn zuster, Maria, koningin van Frankrijk, wier goede naam in diskrediet was gebracht door Pierre de La Broce, raadsheer van de koning. Zijn ingrijpen was succesvol; La Broce werd opgehangen.Ga naar eindnoot5. En in 1285 vergezelde hij, ondanks het feit dat door de spanningen in verband met de boven genoemde Limburgse kwestie een gewapend treffen in de lucht hing, zijn zwager op diens kruistocht naar Aragon. Deze expeditie door het ruige en kale bergland, waar ‘die vliegen waren also groet’ dat men zich er nauwelijks tegen kon verweren, eiste veel slachtoffers, waaronder Filips III, en ook Jan kwam van deze barre tocht meer dood dan levend in Brabant terug.Ga naar eindnoot6. Behalve op het slagveld of tijdens expedities zoals die naar Aragon, vond de hertog van Brabant voor zijn hartstocht voor ‘grote dade van ridderscape’ vooral bevrediging op het toernooiveld. Want Jan I is ongetwijfeld een ‘toernooitijger’ pur sang geweest. Zijn voorkeur voor deze vorm van krijgsbedrijf lijkt te grenzen aan het pathologische. Te Saint-Quentin had hij zelfs een toernooiveld gekocht dat voor iedereen toegankelijk was. ‘Tornoye die minde hi sere’, zegt Boendale van hem en Heelu typeert hem als iemand die ‘sochte niet el [anders], / Dan wijch [strijd], ochte tornier spel, / Van lande te lande, waer hijt vant’Ga naar eindnoot7., een voorliefde die hem uiteindelijk noodlottig werd. | |
Het scherp van de snedeEind april of begin mei 1294 vertrok Jan uit BrusselGa naar eindnoot8. in gezelschap van een tiental jonge ridders, fraai uitgedost in mantels met het hertogelijke wapen, naar Bar-le-Duc om acte de présence te geven bij het toernooi dat de graaf van Bar had uitgeroepen naar aanleiding van zijn huwelijk met Eleanora, dochter van de Engelse koning Edward I. Hij zal mede daarom zijn uitgenodigd, omdat het om een familie-aangelegenheid ging, want Jans oudste zoon en opvolger was enkele jaren daarvoor getrouwd met een andere dochter van de Engelse koning, Margaretha van York, de vrouw voor wie Heelu zijn rijmkroniek bestemd had. Bar-le-Duc ligt in het deel van Frankrijk dat als de bakermat van het middeleeuwse toernooi geldt. De toernooien in die regio hadden een ‘internationale’ reputatie en kenden verschillende organisatievormen. Te Le Hem (een plaatsje aan de Somne) werd in 1278 een ‘Tafelronde’ gecombineerd met een tweedaags toernooi, waarin individuele ridders elkaar te paard in drie ronden met afgestompte lansen bestreden. In 1285 organiseerde de graaf van Chiny, gehuwd met Jeanne de Bar, te Chauvency een toernooi waarin 120 deelnemers elkaar en masse bestreden, in feite dus een veldslag op kleine schaal. Van beide evenementen zijn uitvoerige beschrijvingen bewaard gebleven, die als belangrijke historische bronnen gelden voor dit aspect van het ridderbedrijf.Ga naar eindnoot9. | |
[pagina 197]
| |
1. Groot ruiterzegel van hertog Jan I van Brabant. Het randschrift luidt: - SI-GILLVM: [IOH]-ANNIS: DVCI[S:LOT]-HARINGIE: BRABA[N]-TIE-. Foto: A. Schreurs, G.A. 's-Hertogenbosch.
Hoewel van het evenement te Bar-le-Duc een dergelijke gedetailleerde beschrijving ontbreekt, staan er niettemin over het onfortuinlijke optreden van Jan I daar voldoende bronnen ter beschikking voor een plausibele reconstructie. Een gedetailleerde en vroege bron is de Chronica de origine ducum Brabantiae, een kroniek over de herkomst van de Brabantse hertogen, vervaardigd tussen 1298 en 1304, een versie die sterke overeenkomst vertoont met die in een continuatie van de Gesta abbatum Trudonensium, een kroniek in verschillende etappes tot stand gekomen in de benedictijnerabdij te Sint-Truiden. Daaruit blijkt dat het ging om tweegevechten - ook Velthem spreekt van ‘banen / Daer si haer spel souden baren (vertonen)’. De gang van zaken, daarin beschreven, is in hoofdlijnen als volgt: Ter gelegenheid van dit huwelijk was er aan het grafelijk hof (‘in curia comitis’) een druk bezocht en luisterrijk feest georganiseerd, waaraan ook Jan, | |
[pagina 198]
| |
de hertog van Brabant en Limburg, met een groot gevolg luister bijzette. Van alle kanten wordt hij op die bewuste dag (‘dies inventionis sanctae crucis’: kruisvindingsdag, 3 mei) onder druk gezet zijn buitengewone kwaliteiten in het ridderlijk krijgsbedrijf te demonstreren. De hertog komt aan deze wens tegemoet, en omstreeks vespertijd (‘circa horam vespertinam’) staat hij in volle wapenrusting gereed en kiest een gerenommeerde tegenstander uit. Met scherpe lansen - dus niet afgestompt, zoals gebruikelijk - werpen beide combattanten elkaar bij de derde stoot uit het zadel, waarbij de hertog aan de arm dodelijk gewond raakt (‘et dux in brachio letali vulnere sauciatur’). Direct wordt hij naar zijn gastverblijf (‘hospitium’) gebracht. Bij het vallen van de schemering (‘advesperascente vero die’) als zijn krachten beginnen af te nemen, biecht hij, neemt vervolgens afscheid van de aanwezigen, leunt achterover, tracht zijn hand over zijn gewonde arm te leggen (kennelijk in een poging een devote houding aan te nemen) en sterft bij zonsondergang (‘declinante sole ad occasum’), zijn ziel opdragend aan God. | |
Het uur van de doodUit dit relaas blijkt dus dat de hertog aan de gevolgen van een verwonding aan zijn arm, opgelopen tijdens een jouste, nog op dezelfde dag te Bar-le-Duc is overleden. Duidelijk is ook dat het allemaal erg snel is gegaan, waarschijnlijk binnen het tijdsbestek van enkele uren, want het treffen vond volgens genoemde bron plaats ‘circa horam vespertinam’, dus om vespertijd, dat wil zeggen omstreeks zes uur, en Jan blies de laatste adem uit bij zonsondergang, en dat zal op die datum omstreeks acht uur zijn geweest. Het Chronicon monasterii Sancti Bertini bevat nadere bijzonderheden over de verwonding.Ga naar eindnoot10. Daarin staat dat door de lans een armspier werd doorboord (‘brachii musculum transfossus’) en dat de spieren en de aderen werden afgescheurd (‘ruptis nervis et venis’), een formulering die ook voorkomt in de Istore et chroniques de Flandres: ‘et luy furent tout li nerf portet hors de la lance’ (werden alle spieren door de lans naar buiten gerukt). Zeer gedetailleerd is Velthem:
Want die gene heeft gesteken
Met sinen spere an die hant
Den hertoge, so dat brac te hant
Die litsen [koorden] daer met was gebonden
Die manicle [armstuk]; daer in ginc ter stonden
Dat spere tusscen, in den arm,
Tot inde muus [spieren], daer al warm
Dbloet ute quam geronnen,
Ende te hant sine gedane [gelaat] begonnen
Te verwandelne [verbleken] op ter stat. (...)
Dus bleef die hertogen te Baren doet.Ga naar eindnoot11.
Door de lansstoot braken dus de koorden waarmee het metalen armstuk was bevestigd en via de ontstane ruimte drong het wapen de arm binnen. Door het bloedverlies trok het gelaat van de hertog terstond wit weg. Kennelijk heeft men de bloedingen uit de armslagaders niet kunnen stelpen tengevolge waarvan de dood vrij spoedig moet zijn ingetreden. | |
[pagina 199]
| |
De naam van degene die deze fatale stoot op zijn conto mocht stellen, wordt in de vroegste bronnen niet genoemd. Velthem en Boendale noemen hem evenmin. De eerste bron, voorzover mij bekend, waarin dat wel gebeurt, is de reeds genoemde kroniek van het klooster Sint-Bertijns (Artois) die weliswaar stopt bij het jaar 1294, maar waarvan de auteur Johannes Longus van Ieperen stierf in 1383. Volgens deze was de dader Petrus de Bausmes, volgens de chroniqueur Edmond de Dynter (gest. 1448) Pierre de Beaufremont, en indien dat laatste juist is, leidt het spoor naar een adellijk geslacht, afkomstig uit de streek rond Neufchateau, dat bezittingen verwierf in Champagne en Bourgondië.Ga naar eindnoot12. | |
Velthem en het Brabantse hofMoge deze reconstructie - de Brabantse hertog stierf in de kracht van zijn leven, 41 jaar oud, te Bar-le-Duc op drie mei 1294 aan de gevolgen van de verwonding aan zijn arm - aannemelijk voorkomen, er zijn ook bronnen die wat betreft de sterfdatum varianten vertonen. En het is vooral J.F. Willems geweest die op basis daarvan voor enige discussie heeft gezorgd. Deze begon met een niet nader gedocumenteerde opmerking aan het slot van de inleiding van zijn Heelu-uitgave (1836) dat Jan I te Lier (vlakbij Antwerpen) gestorven zou zijn. Hierover aangevallen door ‘den heer’ Van Hasselt in het dagblad L'Indépendant, als zou zijn bewering dat Jan te Lier en niet te Bar-le-Duc overleden was, een misslag zijn, gaf Willems drie jaar later in een voetnoot bij zijn editie van Boendales Brabantsche Yeesten (waarin de dood van Jan I ook aan de orde komt) opheldering van zaken: ‘Den doodsteek, ja, kreeg hij te Bar’, maar zijn sterfbed stond te Lier. Zijn argumentatie berust op Butkens' Trophées de Brabant (die op zijn beurt weer terugging op Edmond de Dynter) waarin staat dat Edward I, op zoek naar bondgenoten tegen Filips de Schone van Frankrijk, Jan op zijn ziekbed heeft opgezocht met het verzoek om medewerking te verlenen aan het arrangeren van een huwelijk tussen zijn zoon Edward en Filippina van Vlaanderen, een poging die met het verdrag van Lier op 31 augustus met succes werd bekroond. Deze opvatting bleek echter onhoudbaar toen Alphonse Wauters in zijn biografie van Jan I bijna dertig jaar later aantoonde dat er op 4 augustus van genoemd jaar voor de hertog een jaarlijkse memoriedienst werd ingesteld.Ga naar eindnoot13. Het is dus vrijwel uitgesloten dat Jan het fatale treffen nog vier maanden overleefd zou hebben, maar anderzijds zijn er verschillende bronnen (onder andere het Chronicon monasterii Sancti Bertini en de Istore et Chroniques de Flandres) die vermelden dat Jan I pas na een week is gestorven. Toch zie ik hierin geen aanleiding om de reconstructie die ik hiervoor aan de hand van de oudste bronnen heb gegeven, te betwijfelen. Die mening is vooral gebaseerd op Velthems verslag, wiens betrouwbaarheid ik in dezen geneigd ben hoog aan te slaan. Want hoewel Velthem zijn werk uiteindelijk, toen hij de laatste twee van de acht boeken voltooid had, heeft bestemd voor de heer van Voorne, bevat dit werk anderzijds verscheidene aanwijzingen dat Velthem nauwe contacten onderhield met het Brabantse hof en dat zijn werk in eerste instantie binnen deze publiekskring heeft gefunctioneerd. Deze kwestie wil ik hier niet verder uitwerken, maar afgezien van het feit dat Velthem Jan I persoonlijk heeft gekend, participeerde hij in een netwerk dat op verschillende manieren | |
[pagina 200]
| |
2. Afbeelding naar een zeventiendeeeuwse kopergravure boven het graf van Jan I van Brabant in de Minderbroederskerk te Brussel. Uit: Le grand théatre sacré du duché de Brabant (...) I (Den Haag 1729).
verbonden was met het hertogelijk hof dat hem de kans bood zijn connecties uit te breiden. Is zijn gedetailleerde kennis van het levenseinde van Jan I opvallend, minstens zo goed blijkt hij op de hoogte van de ziekte, de medische begeleiding en het sterfbed van Jan II in 1314. Vooral uit de proloog van het vijfde boek - waarin de tocht van Hendrik VII naar Rome wordt behandeld, een relaas dat overigens opnieuw bewijst dat Velthem over uitstekende berichtgevers beschikte, waaronder de koster van Hendrik VII, de biechtvader van zijn vrouw, Margaretha van Brabant, een zuster van Jan I - blijkt dat Velthem niet in de stilte van de pastorie te Veltem aan zijn kroniek werkte maar participeerde in een milieu dat literair actief was en te midden waarvan hij zijn positie als dichter moest waarmaken. | |
Om vrouwen willeDeze band tussen Velthem en het Brabantse hof geeft niet alleen antwoord op de vraag uit welke hoek zijn gedetailleerde kennis van de omstandigheden waaronder Jan I is gestorven vermoedelijk afkomstig is, zij geeft ook aanleiding aan zijn versie geloof te hechten. Tegen deze achtergrond worden ook de aanvullende details die hij noemt, interessant. Velthem ziet Jans deel- | |
[pagina 201]
| |
name aan het toernooi te Bar vooral in het licht van diens rusteloze hang naar avontuur en avontuurtjes die hem van het ene toernooi naar het andere dreef:
Dit was sijn doen. .i. [één] stuk na das,
Sint dattie strijt te Woronc gevel,
So dedi seiden yewent el [iets anders],
Dan hi jostierspel antierde [bedreef],
Oft met vrouwen was of tornierde.Ga naar eindnoot14.
Velthem onderstreept elders nog een keer dat bij Jans frequente escapades - hij vertoefde maar zelden te Brussel en men wist vaak niet waar hij zich dan wèl ophield - vaak vrouwen in het spel waren. Dat geeft hij dan ook aan als het voornaamste motief dat Jan tot zijn tocht naar Bar-le-Duc bewoog:
Die hertoge had genomen dit spel.
Waerom hijt nam weetmen wale,
Dies en makic hier geen tale,
Maer om vrouwen wille waest genomen.
Nadere bijzonderheden worden niet gegeven, maar de formulering wekt de indruk dat zijn publiek er meer van weet, een aanwijzing die de hypothese van het Brabantse hof als geïntendeerde publiekskring lijkt te versterken. Hoe dit ook zij, feit is dat de bij Velthem zo expliciet verwoorde voorstelling van Jans notoire zwakte voor het vrouwelijk schoon een thema is dat ook in andere historiografische bronnen wordt beklemtoond en uitgewerkt. Een sprekend specimen is de kroniek van de Gentse monnik en tijdgenoot Johannes de Thielrode die Jans leefwijze schildert als waarschuwend voorbeeld in het licht van de eeuwigheid: allen die genoegen scheppen in wereldse vermaken worden opgeroepen deze te versmaden, want ze gaan voorbij en lopen uit op een droevig einde, zoals door deze polygame ‘dux militiae’ (eerste der ridders) die Venus' pijlen liefhad, wordt bevestigd. Wellicht is dit ‘aureool’ dat Jan van begin af aan omgaf, voor latere schrijvers aanleiding geweest het beeld nog scherper aan te zetten, zoals voor Jean d'Outremeuse (tweede helft veertiende eeuw) in zijn Myreur des histors waarin historie en fictie tot een boeiend geheel aaneengeweven zijn. In een van die latere bronnen treft men ook een versie van de gebeurtenissen die een nadere invulling bevat van Velthems suggestie dat er een vrouw in het spel geweest zou zijn. Het verhaal, dat in strijd is met de historische gegevens, is in ieder geval interessant als neerslag van de beeldvorming van Jan I.Ga naar eindnoot15. Tijdens een diner na afloop van een toernooi dat Edward had georganiseerd en dat door de hertog was gewonnen, staat de Engelse koning hem zijn jongste zuster af. Deze gaat mee naar Brabant. Wanneer Jan echter later verneemt dat de oudste, die tevens de knapste is, aan de graaf van Bar is geschonken, begeeft hij zich gegriefd naar Bar-le-Duc om haar te schaken. Bovendien laat hij de graaf door een heraut uitdagen tot een tweegevecht om uit te maken wie van beide zusters het beste huwelijk heeft gesloten. Maar in plaats van de graaf, die als jonge echtgenoot door zijn omgeving wordt ontraden daar zelf op in te gaan, betreedt Pierre de Bomelmont (sic) het perk, die de hertog dodelijk treft. ‘Or est-il paiés de sa malvaise volonté’, zo kreeg de hertog zijn verdiende loon en wordt zijn dood dus voorgesteld als een rechtvaardige straf voor laakbaar gedrag. | |
[pagina 202]
| |
GrafmonumentVolgens Velthem - om nog even naar hem terug te keren - werd Jans lijk ter plaatse geprepareerd en naar Brussel overgebracht. In deze stad die hij ‘eerde ende minde, / Vor al die stede die hi kinde’, werd hij begraven in het koor van de Minderbroederskerk, voor het altaar en naast zijn tweede vrouw, Margaretha, dochter van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen. De geschiedenis heeft met succes verschillende pogingen gedaan de sporen van Jans laatste rustplaats uit te wissen. Zowel de kerk waarin hij begraven lag als zijn grafmonument zijn verwoest - hetgeen Wauters retorisch heeft doen uitroepen waar men de ‘poussière du plus glorieux de nos souverains’ nu toch wel zou moeten zoeken. Wat zij intact heeft gelaten, en niet zonder grond, is de herinnering aan deze hertog als iemand wiens dood een weerspiegeling is van de wijze waarop hij een groot deel van zijn leven heeft doorgebracht: als ‘so goeden ridder / Die so menige ere verwarf in striden ende in orlogen’, voor wie tijdens toernooien ‘boech [door de knieën ging] al dat hi voer hem [zich] vant’ - zij het dan met die ene noodlottige uitzondering. |
|