Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
columnStemmata quid faciunt?Met deze woorden begint de satire, waarin de Iuvenalis (ca. 60-140) ene Ponticus de, toen al oude maar sindsdien nog vaak gelezen, les leest dat geboorteadel zonder persoonlijke verdiensten niets betekent: ‘Stemmata quid faciunt (...), si (...) male vivitur?’ (Wat betekent een stamboom, als men nietswaardig leeft?; Sat. 8, 1-9). Met een knipoogje naar de dichter, die geen weet heeft gehad van wat stemma ooit in de wetenschap zou betekenen, en naar ons, die in de discussies over stambomen van tekstgetuigen geen moment denken aan de Romeinse ‘Ahnengalerie’, heeft Ineke Sluiter onder de titel ‘Stemmata quid faciunt? - filologie voor 4-VWO’ verslag gedaanGa naar eindnoot1. van een opmerkelijk onderwijs-project, dat ontwikkeld is aan de Vrije Universiteit. Daar hebben de classici zich ten doel gesteld om scholieren die in het kader van de 4-VWO-dag en de Wetenschapsweek een kijkje kwamen nemen in de keuken van de universiteit, duidelijk te maken hoe zij eigenlijk aan hun teksten komen. Zij lijken daarin uitstekend te zijn geslaagd. Ze hebben heel vindingrijk een manier ontwikkeld om leerlingen in twee dubbeluren (desnoods zelfs in één) actief doende kennis te laten maken met het werk van de filoloog-editor en met begrippen als tekstgetuige, collationeren, stemma, archetype, emendatie, conjectuur enzovoorts. Uiteraard is het project gebaseerd op de methode Lachmann/Maas, want voor classici is het doel van tekstkritiek en editie uit de tekstgetuigen een tekst te reconstrueren die die van de auteur zo dicht mogelijk benadert. Het project lijkt me een blik-opener voor mediëvisten. Niet om de immers niet alléén zaligmakende methode, waarmee het kennis laat maken en waarvan Sluiter in haar artikel een korte, heldere en genuanceerde beschrijving geeft die ook WO-studenten ter eerste oriëntatie aanbevolen kan worden. Maar ten eerste om de didactische aanpak die gericht doende laat leren en niet aan de hand van een theoretisch-abstract betoog. Met die voor om het even welke methode van tekstuitgeven bruikbare aanpak zou ook de medievistische filologie wel eens haar voordeel kunnen doen. Voorts: inmiddels is een lespakket verkrijgbaar (in het artikel wordt vermeld waar). Daardoor kan het onderwerp nu ook ingang vinden in het reguliere onderwijs. Dat lijkt een signaal voor elk vakgebied waarop velen met edities werken en waarvoor het beschikbaar zijn van goede edities van fundamentele betekenis is: voorbereiding op zowel het gebruiken als het maken van edities zou onderdeel van de opleiding moeten zijn. In de onderzoekschool Mediëvistiek hebben we een instantie die zou kunnen onderzoeken of de curricula van zowel de eerste als de tweede fase daarin voorzien en die, als dat niet het geval zou blijken, een landelijk project om de opleiding op dit punt gezamelijk te verbeteren zou kunnen faciliteren. Last but not least: ik bewonder de houding die aan het VU-project ten grondslag ligt. Inderdaad, wat tekstfilologie is, hoe zij werkt, en | |
[pagina 165]
| |
wat zij kan en wil, kan en moet ook aan beginners en buitenstaanders bevattelijk uiteen worden gezet. De ervaring leert dat dit haar aanzien en dus haar werfkracht en kansen ten goede komt. Terug dus naar de tijden waarin zij hoger aangeschreven stond. Kennelijk ook bij technologen, getuige bijgaande afbeelding uit Agostino Ramelli's Le diverse et artificiose machine uit 1588, die ik dankzij W.P. Gerritsen ken. Zij lijkt te documenteren dat al zo'n anderhalve eeuw voordat Lachmanns voorloper J.A. Bengel in 1734 als (voor zover bekend) eerste handschriften in klassen indeelde, en drie en een halve eeuw voordat de computer de tekstfilologie kwam ondersteunen, de techniek zich opmaakte hulpmiddelen voor de vergelijking van tekstgetuigen beschikbaar te stellen. L.J. Engels |
|