Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
• Otto Vervaart
| |
[pagina 160]
| |
Johannes Andreae (Giovanni d'Andrea), canonist te Bologna (c. 1270-1348), aan het werk. Vervaardigd door ‘Jacopo Lanfrani’ in 1347. Bewaarplaats: Bologna, Museo Civico Medievale. Uit: Renzo Grandi, I monumenti dei dottori e la scultura a Bologna (1267-1348) (Bologna 1982) 321.
gingen rond 1200 Bolognese juristen als Accursius en Pillius ook de Libri Feudorum becommentariëren in de vorm van glossen, marginale en interlineaire aantekeningen bij de tekst. Alvarotti zag daarin zelf mede een argument voor de autoriteit van de Libri Feudorum.Ga naar eindnoot4. Ook modern onderzoek bracht onlangs weer dit argument naar voren als verklaring voor de uiteindelijke plaats binnen het middeleeuwse juridische onderwijs.Ga naar eindnoot5.
In het voorwoord van zijn leenrechtelijk commentaar constateert Alvarotti dat men meestal op zondag onderricht geeft over de Libri Feudorum.Ga naar eindnoot6. Maar is het wel geoorloofd onderwijs te geven, te studeren of te schrijven op zon- en feestdagen?Ga naar eindnoot7. Volgens auteurs als Azo (†1220), de samensteller van het beroemdste overzichtswerk over de Codex, de zogeheten Summa Codicis, en Raniero Arsendi da Forli (†1358) mag dit niet: Raniero stelt de beoefening van de rechtswetenschap gelijk aan de uitoefening van een ambacht. Ook Bartolus de Saxoferrato (1313-1357), de belangrijkste laat-middeleeuwse jurist, is deze mening toegedaan. Deze stelt verder dat men artes, kunsten en ambachten op deze dagen niet kan uitoefenen: en als het doceren ervan verboden is, des te meer het studeren.Ga naar eindnoot8. Alvarotti signaleert echter een reeks argumenten ter verdediging van juridische activiteit op zondagen. Omdat de juridische discipline bij wet wordt gelijkgesteld aan de militaire discipline, die wel op feestdagen mag worden uitgeoefend, is er geen probleem. Sterker nog, alles wat dient om de wereld te regeren, | |
[pagina 161]
| |
is toegestaan op zon- en feestdagen. Zonder wetten kan de wereld niet bestuurd worden, zodat de beoefening van de rechtswetenschap ook op die dagen is toegestaan, aldus Nicolaus Spinelli (de Neapoli), een veertiende-eeuwse jurist.Ga naar eindnoot9. De vergelijking tussen militairen en juristen verdient enige toelichting. Middeleeuwse juristen gebruikten de gelijkstelling van beide beroepen om voor zichzelf en anderen praktische voorrechten te verkrijgen. Ook monniken stelden zij tot op zekere hoogte gelijk aan soldaten: monniken waren dan geen soldaten te velde, maar strijders van de hemelse strijdmacht.Ga naar eindnoot10. Advocaten beschouwde men in deze visie als strijders der gerechtigheid. Als praktische consequentie verdedigden juristen de stelling dat een doctor bij terechtstelling ontsnapte aan ophanging, de smadelijkste doodstraf: hij werd onthoofd.Ga naar eindnoot11. Ook ontkwamen doctoren aan de tortuur.Ga naar eindnoot12. Als een wet dit voorrecht teniet zou doen, was deze volgens enkele juristen meteen zonder waarde.Ga naar eindnoot13. Voorzien van al deze voorrechten kon een doctor zich echter niet meer beroepen op onbekendheid met de wet, wat een soldaat wel kon.Ga naar eindnoot14. Er bestaan volgens Alvarotti nog meer argumenten om juridische arbeid op feestdagen toe te staan, oorspronkelijk ontwikkeld door Alberico da Rosciate (1290-1360) uit Bergamo, en overgenomen door Raffaele Fulgosio (1367-1427).Ga naar eindnoot15. Beide juristen maken onderscheid naar gelang het doel van de rechtsbeoefening. Gaat het om geldelijk gewin, dan mag men de rechtskunde op de gewraakte dagen niet beoefenen. Betreft het echter studie ten behoeve van de waarheid, of voor een goed doel, zoals de verdediging van personen in behoeftige omstandigheden, dan is dit wel toegestaan. Op grond van deze redenering kunnen studenten en doctores studeren ‘in honorem Dei seu ipsos’, om wille van hun beter begrip ter ere van God of voor henzelf. Francesco Zabarella (1335-1417), kardinaal en aartsbisschop van Florence, voegt eraan toe dat men de ochtend van een feestdag vrij moet houden voor het bijwonen van de mis, maar 's middags weer aan de studie kan, bijvoorbeeld om deel te nemen aan plechtigheden als openbare disputaties.Ga naar eindnoot16. Alleen in uiterste noodzaak mag er daarbij sprake zijn van enige verdienste.Ga naar eindnoot17. Vervolgens haalt Alvarotti de canonist Antonio da Budrio (†1408) aan, die ons probleem nog gedetailleerder bespreekt. Het opstellen van een juridisch advies, een lucratieve bezigheid, mag op zondag alleen dan wanneer de vrager van het advies van ver moet komen. Doceren tegen vergoeding is uit den boze, net als studeren, behalve in uiterste noodzaak. Een student mag 's zondags niet studeren, omdat hij anders de dag die voor God is bestemd, misbruikt voor wereldse zaken. Antonio da Budrio houdt dit vol, al geeft hij toe dat studenten en docenten hier meestal tegen zondigen. De vergelijking met de krijgskunst gaat zijns inziens niet op: ook al mag men naar wereldlijk recht wel vechten op zondag, het kerkelijk recht staat dit niet toe. Het doel van studie mag dan het dienen van de gerechtigheid zijn, maar in feite draait het volgens Antonio uit op verwerving van geld en goederen. Aandacht voor materiële zaken leidt de mens af van de contemplatie voor God. Studie en contemplatie vallen trouwens niet geheel samen: het nevendoel van studie is ook het eigen levensonderhoud.Ga naar eindnoot18. Als laatste argument ten gunste van rechtenstudie op zondagen haalt Alvarotti de mening aan van Thomas van Aquino (1225-1274), die stelt dat geen | |
[pagina 162]
| |
enkele handeling ter geestelijke oefening indruist tegen de handhaving van de zondagsrust. Een glosse bij de Bijbel zegt volgens Thomas dat timmerlieden en andere ambachtslieden op zondag van hun rust genieten. Voor degene echter die de heilige wetten verkondigt of voor een doctor houdt het werk niet op. In het bijbelboek Leviticus heet het dat men geen opus servile, nederige arbeid of dienstwerk, mag verrichten op de sabbat. Elders zei Thomas dat de naleving van feestdagen niet de zaken verhindert die gericht zijn op het heil, ook het lichamelijk heil: daarom kunnen medici vrijelijk mensen genezen op een feestdag.Ga naar eindnoot19. Voor verdere ondersteuning van deze visie wijst Alvarotti op het Evangelie van Johannes, op het Decretum Gratiani, een rond 1140 ontstane optekening van kerkelijk recht, en op de Summa de casibus conscientiae van Bartholomaeus de Sancto Concordio (1261-1347), een werk dat gewetensvragen trefwoordsgewijs behandelt.Ga naar eindnoot20.
Alvarotti's behandeling van het dilemma of men zich nu wel of niet op zondag aan de studie mocht zetten, stamt uit de eerste helft van de vijftiende eeuw. Nog in 1516 was zijn visie voor de Zeeuwse jurist Nicolaas Everaerts, de toenmalige president van het Hof van Holland in Den Haag, interessant genoeg voor een vermelding in zijn boek over juridische argumentatie, de Topicorum seu de locis legalibus liber. Verspreid in dit werk zegt Everaerts dat hij verdere behandeling van verschillende aspecten overlaat aan degenen die niet zoals hij belast zijn met een zwaar openbaar ambt. Als auteur van honderden rechtsadviezen zal hem vooral Alvarotti's mening over het werken aan zulke adviezen hebben getroffen.Ga naar eindnoot21. Everaerts had al zo weinig tijd over voor studie: op zondag kon hij met een gerust hart de dringende adviesaanvragen laten liggen, eindelijk weer eens zijn boeken inkijken, misschien zelfs zijn boek nog verbeteren. Menig president van een rechtbank of gerechtshof kent tegenwoordig die rust niet meer. De moraal is positief: als mediëvist aarzel je geen moment meer om de Madoc zondagmiddag in de tuin te lezen.
Dit artikel kwam mede tot stand dankzij een reisbeurs van de Stichting A.A. van Beek-Fonds te Rotterdam. |
|