Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
artikelen• Ludo Jongen
| |
[pagina 150]
| |
1. Clara op het frontispice van de Leeu-druk van het Leven van Clara. Antwerpen, Gheraert Leeu, 28 juni 1491.
ze had niet alleen in naam, maar ook door haar leefwijze als een helder licht de wereld doorschenen.Ga naar eindnoot2.
Pas ná Clara's canonisatie werd begonnen met het schriftelijk vastleggen van haar vita. Gewoonlijk werd en wordt zo'n levensbeschrijving gebruikt bij het proces van heiligverklaring. Tussen 1256 en 1261 belastte Thomas van Celano, die eerder reeds twee vitae van Sint Franciscus te boek had gesteld, zich met de officiële levensbeschrijving van de nieuwe heilige: de Legenda Sanctae Clarae Virginis. Daarbij maakte hij ruimschoots gebruik van getuigenverklaringen en andere stukken die ten behoeve van het canonisatieproces waren verzameld. Deze Latijnse vita werd al vóór 1273 in het Middelnederlands vertaald, en wel door niemand minder dan Jacob van Maerlant. Tot op heden is van Maerlants Leven van Sinte Clara echter geen vers of letter teruggevonden.Ga naar eindnoot3. Celano's Latijnse tekst is ná 1400 tweemaal in Middelnederlands proza vertaald en één keer bewerkt.Ga naar eindnoot4.
In de tijd dat Celano werkte aan de Legenda Sanctae Clarae Virginis, was de dominicaan Jacobus de Voragine bezig met zijn Legenda aurea, een verzameling korte heiligenlevens, gerangschikt naar de liturgische kalender, dat wil zeggen de volgorde waarin hun feestdagen door het (kerkelijk) jaar voorkomen. Dit werk heeft een enorme invloed gehad: het werd door predikers gebruikt, in vrijwel alle volkstalen vertaald en (beeldend) kunstenaars werden erdoor geïnspireerd.Ga naar eindnoot5. Opvallend is dat in het oorspronkelijke corpus noch Franciscus, noch Clara voorkwamen. Het ontbreken van een vita van Franciscus heeft wellicht te maken met het feit dat Jacobus de Voragine lid van een ‘concurrerende’ orde | |
[pagina 151]
| |
was. Later voegde de dominicaan eigenhandig een Franciscus-legende aan zijn corpus toe. Maar de stichteres van de orde der arme claren werd pas veel later incidenteel een plaats gegund. De Legenda aurea werden tweemaal in het Middelnederlands vertaald. De eerste keer door de ‘Bijbelvertaler van 1360’ (de Zuidnederlandse vertaling); rond 1400 volgde de zogenoemde Noordnederlandse vertaling.Ga naar eindnoot6. In geen van beide vertalingen is een Clara-leven opgenomen. Pas in de tweede druk van het Somerstuc van het Passionael (de titel waaronder in het Middelnederlands de Legenda aurea bekend zijn) voegde de Goudse drukker Gheraert Leeu een legende van Clara toe.Ga naar eindnoot7. Op de plaats waar in de eerste druk (10 mei 1478) het drukkersmerk staat, deelt Leeu nauwelijks twee jaar later (1 april 1480) mee: ‘Hier beghint die tafel [inhoudsopgave] van somige legenden die voert in die tafel niet en staen, want si nae [naderhand] uuten Latijn overgheset sijn.’ Daarop volgt een rijtje van vijf heiligen onder wie Clara.Ga naar eindnoot8. In alle volgende drukken blijft Clara haar plaats in het Passionael behouden.Ga naar eindnoot9. In vergelijking met de oorspronkelijke vita is in de Passionael-versie slechts het ‘kale geraamte’ overgebleven. Waar Thomas van Celano veel aandacht heeft voor en de nadruk legt op Clara's innerlijke kwaliteiten (deugdzaamheid en versterving), lijkt de Passionael-auteur vrijwel uitsluitend belang te stellen in spectaculaire wonderen, zoals de wonderbare verdrijving (tot tweemaal toe zelfs) van troepen die Assisi bedreigen. Maar het leggen van dergelijke accenten was inherent aan de wijze waarop Jacobus de Voragine in zijn Legenda aurea de oude vitae navertelde: ten behoeve van de prediking moesten soms omvangrijke teksten in luttele bladzijden worden samengevat. Toch is Dye legende van dye heylighe maghet Sinte Clara van dye minrebroeders oerden geen dorre en droge opsomming van wetenswaardigheden. De auteur heeft zijn tekst weten te verlevendigen door in een aantal episodes de personen sprekend ten tonele te voeren. Mede daardoor blijft deze versie van Clara's leven boeien. 2. Clara in de Passionael-druk (Somerstuc) die in augustus 1499 te Delft werd gedrukt door Heynrick Eckert van Homberch.
| |
[pagina 152]
| |
Den twalefsten dach in augusto:
| |
[pagina 153]
| |
de PorciunculaGa naar voetnootf tot Sinte Franciscum, dye hoer daer met sinen broeders ende met ontsteken kaersen verbeyde [opwachtte]. Ende aldaer so wert hoer - biden handen hare broederen - haer haer ofghescoren ende daer versaecte si der werelt diese achterliet. Dese fame [gerucht] wort ter stont van haren vryenden vernomen, dye tot haer comende, arbeydende waren hoor goet opset met dreyghen ende smeeken te breken. Ende als dit dye heylighe maecht sach ende hoerde, soe liep si totten heylighen outaer [altaar] ende hielt haer vast aen die dwalen [doeken] ende laken des heyligen outaers ende riep dat si niet wederkeren en woude ter werelt. Alsoe dat hoor vrienden ende maghen bescaemt worden ende wech ghinghen. Ten laetsten soe riet hoer Sinte Franciscus dat si soude gaen (als si dede) tot Sinte-Damiaens kercke.Ga naar voetnootg
Si hadde een jonger suster, dye Agnes genoemt was, die zeer scoen ende claer [verstandig] was, wes [wier] bekeringhe si vanden Here met hare gebeden verworven hadde. Want sestien dage daerna gheleden [later] wort si bekeert ende quam tot haer suster, Sinte Clara, ende als dit die vrienden ende maghen hoorden, soe worden si seer droevich daerom ende lyepen totter jongher maghet [om] die mit smekenden woerden of te trecken die hem luden nochtans wederstont. Ende si toghen [trokken] hoer metten hare, also dat Agnes seer roepende wort ende begheerde hulpe vanden ghebede hare suster. Ende doe dye heylige maghet Clara haer ghebet ghesproken hadde, doe wort Agnes alsoe swaer ende onbeweghelijck, datse veel luden niet trecken en mochten over een cleyn ryvierkijn, dat daer by was. Hoewel nochtant datter veel volcs toe liep den anderen hoep volcs te helpen trecken, dat nochtans al te vergheefs was. Ende doe si allegader niet meer trecken en mochten, alsoe seyden si onderlinghe: - ‘Agnes heeft alden nacht loet [lood] ghegheten: daeromme is si nu aldus swaer.’ Het was een machtich ridder, Manaldus ghenoemt, dye Sinte Agneten vaders broder was. Dye woude dese Agnes met een vuyst slaen ende hij wort ter stont met groter pinen bevanghen ende langhe tijt daernae zeer ghepinighet van dyer siecten. Doe soe quam dye heylighe maget Sinte Clara toe ghelopen tot haer suster ende leydese met groter blijscappen vandaen. Ende Sinte Franciscus dye scoer hoer dat haer van haren hoefde ende leerde hoer die wech der volcomenheyt des heylighen levens. Daernae als die fame der heyliger maghet Sinte Clara vermaert [bekend] wort, so hebben vele edel maechden haer voetstappen gevolghet,Ga naar voetnooth alsoe dat | |
[pagina 154]
| |
die oerde der beslotenre vrouwen ende normen daerof doe een begin nam. Ende die moeder van dese dochteren, Ortolana ghenoemt, is hoor dochteren gevolcht ende heeft haer devotelijck tot Gode ghekeert.
Die heylighe maget Clara heeft den heyligen man Francisco ghehoersamheyt gheloeft, diese oec daertoe dwanc - na datse drye jaer bekeert hadde geweest - dat si aennam den last ende sorghe dat convent der susteren te regyeren. Dese heylighe maghet Clara was alsoe seer minnende dye heylighe armoede dat si naden exempel Sinte Franciscus gheenrehande tijtlijcke [materiële] dinghen en behielt, welc si anders niet en rekende [beschouwde] dan slijc ende drec [stront] te wesen. Alsoe seer was si tot armoeden ghesint [geneigd] dat dye heylighe vader en paeus Gregorius, horen cloester versien woude van redeliken [gepaste], tameliken [behoorlijke] renten [jaarlijkse uitkeringen] of [om van] te leven. Mer die paus en mocht Clara daer niet toe brengen mit enige reden [argument] of onderwijs [vermaning] dat si dat toe laten woude.Ga naar voetnooti Ende dat si - doe si in haer uterste [op sterven] lach - vanden paeus Innocencio verwerf dat previlegium der armoede,Ga naar voetnootj daer hi hem seer of verwonderde. Als Sinte Clara aelmissenGa naar voetnootk gebrocht worden, die langhes den husen ghebeden waren, so wort si vanden sticken blyde ende vroliken die daer gebrocht worden. Mer vanden heelen brode sceen si bedroeft te wesen. Op een tijt ghesciedet dat die susteren weynich broet en hadden te eten, dat biden ghebede Sinte Clara dat weynich broets dat daer was vermenichvoudicht wort in L stucken, daer si alle genoech an hadden. Op eenGa naar voetnootl ander tijt als daer gebrec was van oly of ander suvel, soe wort dat vaetkijn dat Clara gewasschen hadde gevonden vol van olye.
Mer wat sellen wi moghen seggen vander strenghicheyt daer si haer lichaem mede castiede. Si decte haer lichaem mit enen roc [overkleed], mit een snode [armetierige] mantel, niet hebbende ghewoente scoen an haer voet te draghen. Die heylighe, blote aerde was haer bedde, of snoeyelis van wijngaert [gesnoeide wijnranken] daer si op plach te rusten. Si hadde een hout onder thoeft in die stede des oercussens. Haer haren cleet dat seer scarp [ruw] was, bant si op haer lichaem met veel coerden. Oec plach si somtijts verekens huyden, daer | |
[pagina 155]
| |
dat haer rondelijck [grof] ofghescoren was, mit den scerpe borstelen op hoer naecte lichaem te draghen. Namaels doe si hoer lichaem seer gecranct [verzwakt] hadde, soe plach si die verckens huden mitten scarpen borstelen onder hoer lichaem te spreyden ende daerop te legghen ende leggen onder haer hoeft een oercussen dat van caf ghemaect was. Ter wylen dat si ghesont was, doe plach si beyde die vastenGa naar voetnootm van viertich daghen te water ende te brode te vasten, behoudelijc [behalve] dat si somtijts des sonnendaghes een weynich wijns plach te nuttigen. Drie daghen ter weke so en plach si gheenrehande spijse te nemen, ende op die ander daghen so hadse grote abstinencie [onthouding] die boven menschelijcke manieren was. Also dat si den anderen susteren niet alleen navolghelijc, mer oec wonderlic scheen. In desen was si nochtans altoes blide ende vroelic van aensichte. Des nachtes was si altoes voercomende [aanwezig bij] die tiden [getijden] inder kerken daermen God dancken ende loven soude. Die clocken plach si te luden totten dienste Goods, die lampen te ontsteken. Ende dat beddekijn haers harten maecte si nat mit ynnighen tranen. Het ghevyel op eenre nacht dat die quade enghel Sathanas hoer - doe si screyende was - in een ghedaente eens swarts kints hoer toesprack ende seyde: - ‘En wilt aldus veel niet screyen, want ghi daerof blint mocht worden.’ Ende als [toen] Clara hem antwoerde: - ‘Niet en mach hi blint worden, die God siet!’, so vloech die bose viant van daer. Op een ander tijt so berispede oeck die bose enghel Claram - doe si haer ghebet mit tranen sprac - ende seide: - ‘En wilt doch niet aldus veel screyen, opdattu van den ghebreke der hernen [door hersenletsel] gheen lelike, cromme nose en crijcht.’ Ende als si hem antwoerde: - ‘Hi en mach gheen persinge [druk] of lelicheyt liden, die den Here dient,’ doe wort hy confuys [beschaamd] ende voer vandaer.
Doe onder die wreetheyt des keysers FredericiGa naar voetnootn een groet heer [leger] van volc quam tegen die stat van Achijs, so gesciede dat die Sarracenen [heidenen] met boghen ende met scutten [pijlen] gheweldelijck [met geweld] opbraken [binnendrongen] dat besloten cloester der heyliger vrouwen. Ende als dit Clara hoerde, so gheboet si datmen haer - soe siec als si was - setten soude voerder doren ende dede dye sebori,Ga naar voetnooto daer dat Heylige Sacrament in was, voer hoer draghen. Ende si haer ghebet ghesproken hadde, soe wort daer ghehoort een stemme eens kijndes [van een kind] segghende: | |
[pagina 156]
| |
- ‘Ic sel u altoos bewaren.’ Ende Clara seyde weder: - ‘O Lieve Heer, wilt oeck dese stadt beschermen dye ons onthout [gastvrijheid verleent] ende voedet uut Uwer lieften.’ Ende die Heer antwoorde: - ‘Dye stat van Achijs sal last lijden, mer si sal nochtans van Mijnre gaven [genade] bescermt worden.’ Ter stont als dit gheschyet was, soe wort die wreetheyt der onghelovigher Sarracenen verdruct [bedwongen], alsoe dat si over dye mueren met groten anxte clommen daer si te voren met groter stoutheyt [overmoed] in over gheclommen waren. Ende als dit al gheschiet was, soe gheboet dye heylighe maghet Clara alle haeren dochteren dat si - alsoe langhe als si in levende live was - niet openbaren en soude den ghenen, dies niet en wisten, hoe dat die stemme des Heren met haer ghesproken hadde. Op een ander tijtGa naar voetnootp doe dye hovaerdighe man Vitalis, cappeteyn des heers des keysers Fredericus, aenvechtende [belegerde] ende verdervende was [verwoestte] die stadt van Achijs ende al datter by lach, doe bestroeyde dye heylighe maget Clara haer hooft met assche ende bat metten susteren totten Heer, dat Hij dye persecucie [vervolging] ende tribulacie [kwelling] ofnemen [wegnemen] woude. Ende sich [kijk]: des anderen daghes soe verscheyde [ontbond] dye wrede hartoch sijn heer ende toech vandaen. Ende onlanghe daernae wert hij metten swaerde ghedodet.
Dicwijl gheschiedet dat Sinte Clara van God, den Heer, sienliken [daadwerkelijk] gevisenteert wert ende dat si dan van haerselven opgenomen wort inder contemplaciën [beschouwingen] Goods. Si plach oec veel sieken ghesont te maken metten teyken des Heilighen Cruces. Want broeder Steven, dye sijnre sinnen beroeft was ende al heel rasende, dien Sinte Franciscus tot hoer gesent had, dien teykende si mitten teyken des Heyligen Cruces. Ende doe hi sijn ghebet sprac inder stede dair Clara plach te bidden, daer wort hij ontslaep [viel hij in slaap] ende onlanghe daerna ontspranc hi [werd hij wakker] ende was ghesont van herten ende al ghenesen.
Doe die tijt genaecte [naderde] dat Clara van deser werelt versceyden soude ende si tehant [ruim] veertich jaer lanc als dat gout inden oeven gepurgeert [gelouterd] was ende XVIII jaer lanc gheleeft hadde in enen crancken [zwak], sieken lichaem, doe quam die heylige vader, paus Innocencius, tot Achijs ende visiteerdese ende absolveerdese [schold kwijt] van allen gebreken [lasten] der misdaet, die in hoer wesen mochten.Ga naar voetnootq Ende haer suster Agnes eyschede van hoor - eer si sterf - dat si van hier varende haer hier niet laten en woude. Welck si antwoerde ende voerseyde dat si haer haestelijcken [spoedig] volghen soude, ende niet te min van Gode groten troest ontfanghen soude. | |
[pagina 157]
| |
Ende doe Clara sieck legghende XVII daghen lanc gheen spyse en ontfinck, soe was si nochtant soe starck van craften, dat si alle dye ander starck maecte inden Here. Tot hoer so quam ten lesten Cristus, Onse Heer, haer troestende. Ende daer was oeck by hoer dat gheselscap der Heyligher Maechden met witten clederen ghecleet, hebbende op haer hoeft gulden crensen, onder welcke oeck quam die waerde Moeder Goods Maria, dye claerre [helderder] was dan alle die ander. Van welcker crone soe grote claerheyt uut ghinc datse inden huse der saliger maget Claren dye donckerheyt der nachten verwandelde [veranderde] in groter claerheyt des lichtes. Dye Moeder Goods Maria ghinck oec voert totten bedde daer Clara op lach ende neychde hoer [boog zich] oetmoedelijc tot hoor ende ommehelsdese vriendelijcken. Ende doe Clara met aldusdanighen sienliken [zichtbaar] troestinge vermaect ende ghestarct was, soe gaf si horen gheest dye ewelijck met Cristo regneren [heersen] sal inden hemel. Ende doe si aldus ghestorven was, soe bescreyede dat convent hartelijcken zeer den doot haere moeder. Ende weynich tijts daernae soe wort Agnes, haer suster, die zeer vertroest was vanden teykenen, die doer Clara geschieden, so wort si oeck gheroepen totter Bruloften Jhesu Cristi, des Lams Goods. |
|