Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| ||||||||||||||
interview• Anne Houk de Jong
| ||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||
1. Driestemmig Kyrie van Guillaume Dufay (ca. 1400-1474), in een handschrift dat omstreeks 1430-1440 werd vervaardigd voor de kathedraal van Kamerijk. Cambrai, Médiathèque municipale, Ms. 11, f. 2r. Uit: De Vlaamse polyfonie, p. 83.
zich duidelijk niet tot de Lage Landen. Integendeel zelfs, de Zuidnederlandse componisten stonden in zo'n hoog aanzien dat zij door pausen, (kerk)vorsten en hertogen uit andere Europese landen werden aangetrokken om de hoogste muzikale functies te vervullen. Niet alleen de geestelijke, maar ook de profane muziek maakte in deze periode een enorme ontwikkeling door. De Vlaamse polyfonie. De titel van dit cultuurmonument is bewust gekozen. ‘Er wordt ook wel gesproken over de polyfonie van de Lage Landen of van de Nederlandse polyfonie. Onjuist is deze benaming niet, vermits men daarmee de Verenigde Nederlanden van destijds, of beter de Zuidelijke Nederlanden bedoelt. Het is zo dat niet alleen Nederlanders dat graag doen. Frankrijk beroept zich, met recht overigens, op de polyphonie franco-flamand. Tot de Lage Landen behoorde immers toen ook het noordelijke deel van Frankrijk. En zo trekken de Duitsers weer graag Orlandus Lassus bij hun cultuurpatrimonium, omdat hij een belangrijk deel van zijn leven in München heeft gewerkt en van daaruit het muziekleven voor een groot deel heeft bepaald. Maar laten we het van de andere kant bekijken: in Italië sprak men over i Fiamminghi, de Vlaamse componisten, die daar als kapelmeester of musicus aan de hoven verbonden waren. Of neem de Capilla Flamenca van Karel V en Filips II, waarin Vla- | ||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||
mingen musiceerden en leiding gaven. Het mag duidelijk zijn dat hiermee toch echt de Vlamingen werden bedoeld.’ De componisten Guillaume Dufay (ca. 1400-1474) en Gilles Binchois (ca. 1400-1460) behoorden tot de eerste generatie polyfonisten. Ze waren werkzaam aan het Bourgondische hof, een van de belangrijkste culturele centra in de vijftiende eeuw. Ze maakten kennis met de Engelse polyfone stijl uit die tijd, met meerstemmige composities van Lionel Power en John Dunstable. Dat deze stijl zich op het continent had verspreid is op zich niet verwonderlijk, aangezien de Engelsen in de Honderdjarige Oorlog grote delen van Frankrijk hadden bezet. Door het verbond dat het Bourgondische hof met de Engelsen had gesloten, ontstond hier een goede voedingsbodem voor een Engelse impuls aan de Vlaamse stijl. Men zou zich zelfs kunnen afvragen waarom niet de Engelsen in plaats van de Vlamingen worden beschouwd als de eigenlijke grondleggers van de polyfone stijl. ‘De Engelsen hebben hun eigen polyfone stijl verder ontwikkeld. Ze hebben zich hiermee echter teruggetrokken op hun eiland. De Nederlanders daarentegen zijn zich geografisch gaan verspreiden en kwamen terecht in Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje en Oostenrijk. Ze reisden uit eigen beweging, of gingen in op uitnodigingen van buitenlandse vorsten. Zo kwam het dat de Vlaamse polyfonie gemeengoed is geworden, terwijl de Engelsen meer op zichzelf gericht waren. In de zeventiende eeuw waren het bijvoorbeeld de Italianen die zich over Europa verspreidden, en daardoor de Europese muziekcultuur bepaalden.’ Johannes Ockeghem was bijvoorbeeld werkzaam aan het Franse hof (Karel VII en Lodewijk XI), Josquin des Prez werkte in Milaan, Rome en Ferrara, Heinrich Isaac was kapelmeester bij de Habsburgers in Duitsland, evenals Orlandus Lassus en Philippus de Monte; Nicolaas Gombert kwam in dienst van Karel V toen deze koning van Spanje werd en Adriaan Willaert werd kapelmeester van de San Marco in Venetië, waar zijn leerling Cypriano de Rore hem opvolgde. Dit zijn nog maar enkele voorbeelden. Wanneer men alle Vlaamse componisten en muzikanten met hun functies in kaart brengt, dan zien we inderdaad dat zij aan de verschillende hoven de belangrijkste posities bekleedden. Hoe hebben de autochtone musici tegen deze vreemdelingen aangekeken? ‘Daar is weinig over bekend. Het zou kunnen dat dat niet altijd even positief was, maar waarschijnlijk werden dergelijke reacties niet vastgelegd. Dat geldt misschien ook voor de vraag of de Vlamingen in Vlaanderen het altijd wel zo konden waarderen dat hun grote meesters uit de turbulente Lage Landen wegtrokken om zich elders meer te kunnen ontplooien. Men mag aannemen dat men toch wel trots was op het feit dat de Vlamingen internationaal goed bekendstonden. Bovendien moeten we niet vergeten dat men door dienst te nemen aan het hof zijn maatschappelijke status kon verbeteren. Men kreeg de gelegenheid onderwijs te volgen en uiteindelijk een belangrijke post te bekleden. Dat zal men ook toen begrepen hebben. Het blijft natuurlijk de vraag waarom juist in de Lage Landen zoveel goede zangers en getalenteerde instrumentalisten hebben gezeten, maar dat zou welhaast een sociologische studie vereisen.’ Dat de belangrijkste componisten niet in de Nederlanden zelf, maar aan de buitenlandse hoven werkzaam waren heeft ook tot gevolg gehad dat er relatief | ||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||
2. Johannes Ockeghem (ca. 1415-1497), vermoedelijk de man met de bril, leidt zijn zangers. Parijs, Bibliothèque Nationale, Ms. fr. 1537, f.58v. Uit: De Vlaamse polyfonie, p. 88.
weinig meerstemmige liederen in de Nederlandse taal zijn gecomponeerd. ‘Dat heeft te maken met het feit dat dit repertoire natuurlijk in een niet al te groot taalgebied begrepen werd. Dat is iets waar we vandaag de dag ook nog mee worden geconfronteerd, waardoor we vaak naar het Engels, Frans of Duits grijpen. Maar eigenlijk is er toch nog een heel behoorlijk corpus aan Nederlandse liederen overgeleverd. Eugeen Schreurs heeft daarover een be- | ||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||
langwekkende studie geschreven, waarbij het Nederlandse polyfone lied als tegenhanger wordt beschouwd van het Franse chanson.Ga naar eindnoot1. Dit repertoire beperkte zich overigens niet tot de burgerlijke huismuziek. Ook de hoge burgerij en de adel, die toch Frans georiënteerd waren, hebben Nederlandstalige stukken gekend. Zo zijn in het liedboek van Margaretha van Oostenrijk enkele polyfone Nederlandstalige liederen opgenomen, waaronder het Mijn hert altijt heeft verlanghen van Pierre de la Rue.’
Op de tien cd's zijn werken van meer dan vijftig bekende en minder bekende Vlaamse componisten uit de vijftiende en zestiende eeuw te beluisteren. Het is eigenlijk niet zo verwonderlijk dat Van Nevel aanvankelijk enige scepsis had, toen Eufoda hem benaderde met het plan de gehele Vlaamse polyfonie op zoveel cd's vast te leggen. ‘Ik had in eerste instantie inderdaad wat vragen bij de verkoopbaarheid van een dergelijke serie. Maar liefst tien cd's met alleen maar polyfonie. Het is zelfs voor de gemiddelde klassieke-muziekliefhebber niet de meest toegankelijke muziek. Daarbij komt dat alle cd's door dezelfde uitvoerenden, dus het Currende Consort en de Capella Sancti Michaelis opgenomen zijn. Maar door zijn omvang en prestigieuze opzet was het project dermate interessant en belangrijk dat ik er natuurlijk graag aan wilde meewerken.’ ‘Het opnemen van de cd's heeft ruim drie jaar gekost. We hadden drie opnamesessies per jaar. De hoeveelheid materiaal was enorm. Ik heb bij elkaar zo'n drieduizend composities gelezen, alvorens ik een selectie heb gemaakt. Bij de keuze van die werken ben ik eigenlijk geheel vrij geweest. Bossuyt heeft met zijn boek natuurlijk de belangrijkste accenten gelegd en daarmee ook de thematiek van de tien cd's bepaald. Zo konden het boek en de cd's goed op elkaar worden afgestemd.’ ‘Belangrijkste criterium bij het selecteren is dat het in de eerste plaats gewoon goede muziek moet zijn. Ik moet wel geloven in de werken die ik met mijn ensembles uitvoer. Een ander criterium is van heel praktische aard: de haalbaarheid van de bezetting. Je hebt op een gegeven moment een groep vocalisten en instrumentalisten waarmee je het project kunt realiseren. Neem je dan een stuk voor een geheel andere bezetting dan kost je dat veel tijd en bovendien ook geld. Verder hebben we ook rekening gehouden met reeds bestaande opnamen. Van sommige werken zijn onlangs goede opnamen verschenen. Het is dan niet zo zinvol om dat dan nog een keer te doen, temeer omdat er nog zo'n grote hoeveelheid ander materiaal is. Hier en daar moesten we natuurlijk wel een kleine schlager ertussen plaatsen, omdat die representatief is voor de componist. Maar vaak genoeg ben ik tegengekomen dat bepaal-de koorwerken, vooral in de koor-educatieve bundels, als representatief voor een componist werden gezien, terwijl dat eigenlijk helemaal niet het geval was. Dan vooral is het belangrijk om niet die werken, maar juist de wat minder bekende te nemen. Verder heb ik ernaar gestreefd dat niet alleen de tien cd's samen een geheel zouden vormen, maar dat ook elke cd afzonderlijk een muzikaal afgerond verhaal zou vertellen, en natuurlijk prettig moest zijn om naar te luisteren.’ ‘Overigens was het materiaal voor mij en de ensembles niet geheel nieuw. We zijn eigenlijk vrij vertrouwd met dit repertoire. Wel merkten we dat we anders | ||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||
3. Nederlandstalige polyfonie van Pierre de la Rue (ca. 1460-1518): ‘Mijn hert altijt heeft verlanghen’ in een verlucht liedboek van Margaretha van Oostenrijk. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, Ms. 228, f. 16v. Uit: De Vlaamse polyfonie, p. 128.
en geconcentreerder moesten werken, met een voorbereidingstijd van drie jaar, waarin een hele eeuw muziek moest worden vastgelegd, met heel zijn variëteit aan stijlnuances en ontwikkeling van genres.’ ‘De opnames zijn in een studio gemaakt. Alleen de eerste is in een kerk opgenomen, maar het werd al snel duidelijk dat het moeilijk zou worden om de frequentie van drie opnamesessies per jaar in een kerk te realiseren. Het blijkt onmogelijk om een kerk te vinden die gedurende drie achtereenvolgende dagen vrij is en die nog te verwarmen is zonder dat de verwarming hoorbaar is. Uiteindelijk hebben we gekozen voor het comfort van een studio. Daarbij moet men niet denken aan een radiostudio of iets dergelijks. Het is eigenlijk een oude fabriek, die in de jaren zeventig is opgekocht en verbouwd tot studio. Een grote hal met een nagalm van drie seconden. Dat was voor ons dus wel even wennen. En soms moet je iets extra's doen om het effect van een kerk na te bootsen. Zo kun je een tekort aan akoestiek wel een beetje opvangen door bijvoorbeeld de slotakkoorden iets meer diminuendo te maken dan je gewoon bent te doen.’
Naast zangers hebben ook instrumentalisten een behoorlijk aandeel in de uitvoeringen. Behalve dat de componisten soms ook instrumentale zettingen van een lied maakten, hebben instrumenten vaak een begeleidende rol. Zelfs bij de geestelijke composities worden de stemmen soms door koperblazers ondersteund. | ||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||
4. Josquin des Prez (ca. 1440-1521) omstreeks 1500. Enig bewaarde afbeelding van de componist, uit Petrus Opmeer, Opus chronographicum (1611), exemplaar UB Leuven. Uit: De Vlaamse polyfonie, p. 93.
‘Men gebruikte inderdaad ook in de kerken instrumenten. Van Orlandus Lassus is het bijvoorbeeld bekend dat hij in München beschikte over een muziekkapel van om en nabij vijfendertig zangers en instrumentalisten, met een amalgaam van instrumenten. Ook het feit dat men vanuit Spanje en Italië Vlaamse zangers en instrumentalisten recruteerde om deel uit te maken van de muziekkapellen aldaar, zegt al iets over de instrumentale praktijk.’ ‘Instrumenten werden echter niet zonder meer door elkaar gebruikt. In de grotere kerken gebruikte men vooral orgel of koperblazers, te weten bazuinen en cornetten. Strijkers zouden in een dergelijke grote akoestiek in het niet vallen. Maar in kleinere kapellen of hofkapellen ziet men wel dat blazers en strijkers gemengd optraden. Zo is er van de huwelijksceremonie van Willem V en Renate van Lotharingen een verslag, met niet alleen een beschrijving van alle genodigden, maar ook van de bezetting van de muziekstukken die werden gespeeld. Ook daar zie je dat strijkers en blazers samengaan.’ Bij de profane muziek werden vocale uitvoeringen voorafgegaan door instrumentale voorspelen. Dit is op de cd's ook duidelijk te horen. Deze instrumentaties zijn van de hand van Van Nevel zelf; ze zijn nauwelijks te onderscheiden van die van de Vlaamse meesters van destijds. ‘Wanneer men de profane vocale muziek bekijkt dan wordt duidelijk dat zij voor de huismuziekpraktijk bedoeld is. Vaak zijn dat hele korte stukjes die nog geen minuut duren. Met dat soort vormen werd nogal vrij omgesprongen. Zo kon er aan een luitist gevraagd worden om even te preluderen of te improviseren op een lied dat ging komen. En eigenlijk heb ik die praktijk hier ook toegepast. Daarvoor gebruikte ik uiteraard materiaal uit de composities zelf, zodat het ook in evenwicht blijft met de oorspronkelijke zetting. Het is dus niet zo dat ik aan het componeren ben geslagen.’ In Nederland is de laatste decennia de oude-muziek-beweging goed op | ||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||
gang gekomen. Tal van ensembles hebben zich verdiept in renaissance-muziek en de historische uitvoeringspraktijk ervan. Het Festival Oude Muziek in Utrecht trekt jaarlijks honderdduizenden bezoekers. ‘Gedurende enige jaren hebben we in Brugge een afdeling van het Festival van Vlaanderen. Deze is gericht op oude muziek, maar zeker niet alleen op de polyfonie uit de vijftiende en de zestiende eeuw. Ook de barok en zelfs de romantiek komen hier aan de orde. In augustus heeft men in Antwerpen ter gelegenheid van het Lassusjaar een festival uitsluitend aan de polyfonie gewijd. Men heeft de intentie dit tot een jaarlijks terugkerend evenement te maken.’ ‘Tot dusver lag het accent van de oude muziek in België vooral op de barokmuziek. De laatste jaren zijn er echter steeds meer groepen ontstaan die renaissancemuziek uitvoeren. Helaas is die groepen niet altijd een lang leven beschoren. Het blijkt toch moeilijk om op een langere termijn te blijven voortbestaan. Veelal werkt men naar een project toe, waarna dan niets meer volgt. Psychologisch gezien is dat slecht voor het voortbestaan van een groep. Je zou ze eigenlijk een continu perpectief moeten kunnen geven.’
In maart 1995 zullen de drie laatste cd's op de markt worden gebracht, gecentreerd rond de eerste generatie polyfonisten: Guillaume Dufay en Bourgondië, Johannes Ockeghem en Frankrijk en Josquin Des Prez. Daarmee wordt een waar monument voor de Vlaamse cultuur voltooid. Wat hierna? ‘Van een aantal componisten die uiteindelijk niet op de cd's terecht zijn gekomen zou ik nog wel eens wat willen vastleggen. Zoals bijvoorbeeld van Jean de Castro of Andreas Pevernage. En natuurlijk zijn er de echte grootmeesters zoals Lassus en De Monte waaraan ik ook nog wel eens een opname zou willen besteden. Daarnaast zijn er, ook naar aanleiding van dit project, nogal wat concerten gepland. We mogen gezien de kwaliteit van de muziek daarin ook best een beetje als ambassadeur fungeren. Men spreekt zelfs van Japan...’ | ||||||||||||||
biblio- en discografie
|