Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
columnLente met een boekjeVoor 1994 waren drie lente-ervaringen geprogrammeerd, twee op reis, een thuis. De laatste viel goeddeels in de regen. De eerste twee beantwoordden volledig aan de verwachtingen, en kregen bovendien een eigen charme door het lezen van de Leidse diesrede van Frits van Oostrom.Ga naar eindnoot1. Ik begon daarmee in Les Marécottes. De omstandigheden waren bespiegelingsvriendelijk: ver boven N.A.P., in de zon en naast een bergbeekje dat onverdroten klaterend reliëf gaf aan de rust die na het vertrek der skiërs naar de hoge pistes was weergekeerd. Maar een randvoorwaarde is geen katalysator. Wel de auteur, en natuurlijk het onderwerp. Van Oostrom reikt treffende gegevens aan over de prijs van boeken, de omvang van het boekenbezit en de functie van het boek, en ontwikkelt daarvan uitgaand boeiende gedachten over aspecten van het middeleeuwse literaire bedrijf. Daarbij was het nodige dat ik peinzend verteren moest. Toen ik bijvoorbeeld las dat de Europese volkstaalliteraturen aanvankelijk worden gekenmerkt door disparaatheid en dat onze vroege Nederlandse letterkunde aan een eilandenrijk doet denken (p. 8), gingen mijn gedachten naar de contractie (in het Duits ‘Verinselung’) van de Latijnse literatuur op het eind van de Oudheid en in de vroege Middeleeuwen: eerst in een beperkt aantal centra de resten van een ooit heel het Latijnse taalgebied omspannend netwerk, vrijwel tegelijkertijd in andere de kiemen van een Europa bindende literatuur. In hoeverre is dat nieuwe begin te vergelijken met het bedrijf van ‘thuispellers en zelfkazers voor kleine kring’ (p. 11)? Ik ben er nog niet uit... Naar aanleiding van het meer dan eens, binnen een kort tijdsbestek en op geringe geografische afstand, onafhankelijk van elkaar maken van vertalingen van dezelfde tekst (p. 8-11) bleef ik mij afvragen of, naast het door Van Oostrom genoemde gebrek aan informatie, aan boeken en aan artistieke eerzucht, niet ook iets anders daaraan mede debet zou zijn. Was, om bij het Latijn te blijven, vertalen niet in allerlei situaties aan de orde van de dag, en waren niet relatief veel meer literaten daartoe in staat dan tegenwoordig? Was vertalen (met de mogelijkheid daarbij rekening te houden met het ‘eigen’ publiek) zoveel bewerkelijker dan op zoek gaan naar bestaande vertalingen en daar een afschrift van maken? Zo vloog de tijd voorbij. Zodat de lectuur werd voortgezet en voltooid in Rome, waar reeds Martialis de voordelen aanprees van de uit het wastafeltjesblok (afb. 2) ontwikkelde, gemakkelijk te hanteren perkamentcodex. Deze heeft de papyrusrol die beide handen te doen gaf (afb. 1) al in de vijfde eeuw vrijwel volledig verdrongen. Over de effecten van deze tweeledige innovatie, waarvan die in de boekvorm tot de dag van vandaag doorwerkt (p. 25), zijn alweer bibliotheken volgeschreven. Enerzijds was de overgang van rol naar codex een cruciaal selectiemoment: enkele laat-antieke generaties hebben onbewust, want op basis van hun actuele voorkeur en behoefte, bepaald wat van de klassieke | |
[pagina 109]
| |
Afbeeldingen uit: T. Kleberg, Buchhandel und Verlagswesen in der Antike (Darmstadt 19692) Tafel 7 (links) en 4 (rechts).
literatuur zou overleven. Wat toen de weg naar de codex niet vond was vrijwel (denk aan de papyrusvondsten) kansloos. Bovendien is veel tekstbederf in antieke teksten (dat vroeger ‘domme middeleeuwse kopiisten’ werd aangewreven) al in de late Oudheid ingeslopen bij het ‘Umschriften’ van rol naar codex. Anderzijds heeft de grotere duurzaamheid van perkament de overlevingskans van wat wèl in codices terechtkwam vergroot. Daarvan profiteren ook mediëvisten (natuurlijk is de te overbruggen periode korter). De luxecodices uit late Oudheid en Middeleeuwen zijn mede eraan te danken dat perkament zich beter voor illustratie en versiering leent dan papyrus. En dankzij de veel grotere tekstcapaciteit van het boekblok van tweezijdig beschrijfbare perkamentkaternen betekent het behoud van één enkele tekstdrager vaak dat van vele werken. En wat kunnen verzamelhandschriften niet allemaal aan het licht brengen over het milieu van produktie en over de appreciatie van de bijeengebrachte werken? Bovendien heeft het (vaak langduriger) gebruik zijn sporen, en daarmee informatie over het functioneren van teksten en boeken, in de handschriften achtergelaten. Allemaal redenen om middeleeuwse boeken zorgvuldig te bestuderen. Niet alleen als de teksten inmiddels in edities ontsloten zijn (p. 7), maar ook bij het voorbereiden van nieuwe edities. Maar dat is een ander verhaal.
L.J. Engels |
|