Madoc. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
interview• Thea Summerfield
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Chaucer als pelgrim naar Canterbury. Evenals afbeelding 2 en 3 een miniatuur uit het Ellesmere MS van de Canterbury Tales dat wordt bewaard in de Henry E. Huntingdon Library, San Marino, California. (Uit: M. Hussey, Chaucers World. A Pictorial Companion. Cambridge, 1967).
carrière als vertaler, onder andere van de Roman de la Rose, om pas daarna zelf te gaan schrijven in het Engels - een taal die pas sinds enkele generaties gebruikt werd door het gegoede publiek waar Chaucer voornamelijk voor schreef, dat zich eerder voor dagelijks en literair vermaak had bediend van het Anglo-Frans. Gedurende enkele jaren bewoonde Chaucer een dienstwoning boven de Londense stadspoort Aldgate. Hij moet daar vandaan uitzicht hebben gehad op een continue stroom verkeer van allerlei aard: boerenmensen met koopwaar, te voet of met paard en wagen, landlopers, edellieden, monniken en nonnen. Het is een dergelijk bont gezelschap dat in zijn Canterbury Tales van Londen naar Canterbury rijdt. Chaucer schreef de Canterbury Tales waarschijnlijk vanaf 1387, toen hij al een bekend auteur was geworden, onder andere met The Book of the Duchess (ca. 1370) en Troilus and Criseyde (ca. 1385). Het is waarschijnlijk zijn laatste werk geweest, waaraan hij de rest van zijn leven bleef sleutelen. In de Canterbury Tales vertelt Chaucer hoe hij met een heterogene groep mensen van Southwark, bij Londen ten zuiden van de Theems, in het voorjaar naar Canterbury rijdt. Allen hebben dezelfde reden voor deze tocht: een bezoek aan het graf van St. Thomas Becket in de kathedraal van Canterbury. Pelgrims zijn het dus, allemaal. Eén van de pelgrims, de waard van de herberg waar de pelgrims zich hadden verzameld, stelt voor dat, om de tijd de doden, elke pelgrim twee verhalen vertelt op de heenreis, en nog eens twee op de terugreis. Wie het mooiste verhaal vertelt, dat wil zeggen, het verhaal dat ‘the fullest measure / of good morality and general pleasure’ verschaft, krijgt bij terugkeer een gratis maaltijd aangeboden. Door deze constructie kon Chaucer een veelheid aan heel verschillende verhalen, verteld door mensen van allerlei rangen en standen, tot een eenheid smeden. Chaucer zelf doet, als een van de pelgrims, ook mee, maar of hij de eerste prijs gewonnen zou hebben...? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De molenaar.
Zijn eerste verhaal wordt door boe-geroep onderbroken; het tweede is een geleerde moralistische prozaverhandeling van zo'n duizend regels die in moderne vertalingen meestal door een résumé wordt weergegeven. Overigens heeft Chaucer niet zoveel verhalen geschreven als het oorspronkelijke plan zou hebben opgeleverd; uiteindelijk zijn het er 24 (22 van anderen en 2 van hemzelf) geworden. De onderwerpen lopen sterk uiteen: van kerkelijk dogma tot platvoerse humor. De grote diversiteit aan stijlen die Chaucer in de Canterbury Tales etaleert moet een vertaler wel voor behoorlijke problemen stellen, leek me. Een van mijn eerste vragen aan Ernst van Altena betrof dan ook de stijlverschillen tussen de verhalen, en het verschil tussen de stijl van Van Altena in zijn eigen werk en Chaucers karakteristieke stijl.
• De verhalen van de pelgrims zijn allemaal anders; bovendien hebt u in uw eigen werk een heel gedecideerde stijl, die eigenlijk diametraal tegenover Chaucers weifelende en twijfelende manier van schrijven staat. Maakt dat het vertalen niet extra moeilijk? Nu, eigenlijk is het woord vertaler een onmogelijk woord, want bij ieder boek dat je onder handen neemt ben je een ander soort vertaler dan bij het vorige boek. Een schrijver heeft één stijl, en als auteur heb ik die ook - en als u zegt dat die wat gedecideerd is, dan klopt dat wel; het is een beetje een korte-baan-stijl, ook al door mijn column in de Noordhollandse dagbladen. Maar een vertaler moet net zoveel stijlen tot zijn beschikking hebben als de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeken die hij vertaalt, en anders moet hij er niet aan beginnen. Als schrijver ben ik meer een polemist dan een essayist, maar als vertaler moet ik iemand zijn die veel stijlen in huis heeft en zich aanpast aan de analyse die hij van het werk maakt.
• Chaucer zegt zelf dat hij niet zo'n slag heeft van dichten, en het daarom maar een beetje eenvoudig houdt.Ga naar eindnoot2. Nu moet je dat natuurlijk niet letterlijk opvatten, maar wat vindt u van zijn werk, als u het, dag na dag, zit te vertalen? Oh, het is uiterst virtuoos. Je moet natuurlijk wel bedenken, zoals ik ook in mijn inleiding bij de Roman de la Rose heb geschreven, dat het rijm in de Middeleeuwen om andere redenen werd gebruikt dan tegenwoordig. Het had toen vooral een mnemotechnische functie, en daarom ging men ook bepaald de clichés niet uit de weg. Vooral De Meung laat honderden keren ‘hart’ op ‘smart’ rijmen - hij gebruikt meer van dit soort clichés dan De Lorris - maar dat hoort erbij; ik hoef dat als vertaler niet te gaan zitten verbeteren. Het heeft ook een zeker effect.
• Waarom deze vertaling? Verschillende redenen. Barnouws vertaling stamt uit 1930 en is sinds 1977 niet meer herdrukt.Ga naar eindnoot3. Bovendien schreef Barnouw een soort imitatie-Middelnederlands dat voor een gewone lezer niet erg leesbaar is; het resulteerde in een ongelooflijk raar woordgebruik met, bijvoorbeeld, ‘baatselier’ voor ‘bachelor’! Ik ben ook absoluut niet van plan om het te hebben over ‘Kantelberg’, zoals Barnouw. Daarnaast gaat het hier om een belangrijk werk dat maar door heel weinig mensen in het origineel gelezen zal worden. Er was ook nog de extra link met Chaucer omdat hij de eerste is geweest die de Roman de la Rose heeft vertaald. Dat alles heeft me op het idee gebracht om de Canterbury Tales te gaan vertalen, maar dan wel de complete Canterbury Tales, inclusief de prozastukken, en zonder dat er, zoals in de Barnouw-vertaling, gekuist wordt. Dat valt gezien de tijd waarin Barnouw schreef wel te begrijpen, maar met dat soort dingen heb ik absoluut geen problemen. Ik vind dat het effect van de negentiende eeuw nu maar eens voorbij moet zijn. In de Middeleeuwen en tot ver in de Renaissance toe was men nu eenmaal zeer outspoken; ook bij Ronsard zijn alle lichaamsdelen benoembaar, en niet alleen die boven de navel.
• In sommige van uw werken staan vertaling en originele tekst naast elkaar afgedrukt, zoals bij uw vertaling van de gedichten van Villon. Is het de bedoeling dat de Canterbury Tales-vertaling ook in een dergelijke paralleluitgave verschijnt? Nee, nee, alleen een vertaling; het wordt anders veel te duur. Zo'n deel uit de serie Ambo Klassiek kost toch al bijna honderd gulden; dat zou verdubbelen, terwijl je er eigenlijk maar een betrekkelijk klein aantal mensen een plezier mee doet. Negen van de tien mensen hoeft die Middelengelse tekst niet, ach, en die tiende legt de Engelse editie er dan wel naast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Maakt u bij uw vertaalwerkzaamheden gebruik van moderne vertalingen van de Canterbury Tales? Ik gebruik de Riverside Chaucer-editieGa naar eindnoot4. en verder heb ik er één moderne vertaling bij, die van Nevill Coghill in de Penguin-reeks;Ga naar eindnoot5. daar kijk ik wel eens in, maar liefst zo min mogelijk. Hij vertaalt ook iets minder exact dan ik pleeg te doen. Maar eigenlijk heb ik aan de Riverside Chaucer genoeg; die is zo ongelooflijk goed geannoteerd - je hebt nauwelijks een woordenboek nodig.
• Hoe vindt u, als collega-vertaler, Chaucers vertaling van de Roman de la Rose? Vindt U hem ook, zoals Eugène Deschamps, een ‘grant translateur’?Ga naar eindnoot6. Ik heb fragmenten van de Roman de la Rose-vertaling gezien, maar ik kan het moeilijk beoordelen omdat er van middeleeuws Frans naar middeleeuws Engels wordt vertaald. Ik heb trouwens wel het sterke vermoeden dat Chaucer Jean de Meung gekend moet hebben, gezien de korte tijd die verstreken is tussen het schrijven van het Franse origineel en Chaucers vertaling - minder dan vijf jaar. In die periode is Chaucer in Parijs geweest, en heeft daar ongetwijfeld andere, in letteren geïnteresseerde intellectuelen ontmoet, waaronder dan misschien De Meung. Grappig dat u Deschamps noemt: ik heb een aantal balladen van hem vertaald, waaronder de ballade van het Vlaamse land. Ik ben al jaren op zoek naar een complete Deschamps, maar die schijnt niet te bestaan.
• Wordt uw vertaling voorzien van een inleiding? Ik denk wel dat ik iets als een levensbericht zal schrijven, maar zonder diepgaand op de achtergronden van het werk in te gaan. Er is al zoveel over Chaucer geschreven, en verder spreken de Canterbury Tales eigenlijk voor zichzelf. Bovendien komt er toch al een uitgebreid notenapparaat bij, vooral ook gericht op de jongere generatie die zo ongelooflijk weinig bijbelkennis heeft.
• In het verhaal over Sir Thopas dat Chaucer zelf vertelt, wordt bij wijze van parodie een afschuwelijk dreunend metrum gebruikt; handhaaft u dat of vervangt u het door een moderner, even afschuwelijk dreunend soort sinterklaasrijm? Zo ver ben ik nog niet, maar ik zal het zeker handhaven, en dan voorzien van een noot waarin wordt uitgelegd dat dit een parodie is op een bepaald soort dichtwerken. Dat wordt al moeilijk genoeg.
• Hoe zou u Chaucer als auteur typeren? Derek Pearsall noemt hem in zijn recente biografie ‘evasive’ en een man ‘who viewed life in a spirit of pessimism interspersed with irrepressible hilarity’;Ga naar eindnoot7. Derek Brewer noemt hem ‘elusive’ en ‘always questioning, always reflecting.’Ga naar eindnoot8. Ik heb niet zo de neiging dit soort wetenschappelijke rubriceringen toe te passen; ik vind Chaucer op en top een late middeleeuwer; hij heeft dat omgevallen-boekenkast-syndroom waar vooral ook De Meung last van heeft: alles even aanraken en heel veel citeren. Daarbij wordt dan heel vaak verkeerd geciteerd, vooral als het gaat om klassieke teksten zoals de werken van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De vrouw uit Bath.
Cato en Seneca - kennis die niet rechtstreeks van de klassieken komt, maar weer uit andere boeken. Zijn bijbelcitaten kloppen daarentegen weer wel; theologisch moet hij redelijk onderlegd geweest zijn. Ik vind hem dus echt een man van zijn tijd. Die neiging tot encyclopedische kennis in plaats van je te beperken tot één terrein is heel typerend voor de late Middeleeuwen. Ik zie hem in de Middelengelse letterkunde als een afrondend stadium, niet als een nieuw begin.
• Als u op een lange reis een treincoupé zou moeten delen met een van de pelgrims, wie zou u dan kiezen? (Lacht) Wat een vreemde vraag! (Dan, zonder aarzeling:) Met de vrouw uit Bath dan maar.
• Hoe ver bent u nu met de vertaling? Ik ben ongeveer bij versregel 11.000 (halverwege het verhaal van de schildknaap), en schrijf dan wel meteen ook alle noten, want als je dat later nog allemaal moet doen - dat is vreselijk. Ik ben dus nog niet eens helemaal op de helft. Mijn bedoeling is om me in 1994 zoveel als financieel mogelijk is vrij te maken om aan de Canterbury Tales te kunnen werken, en ik hoop dan begin 1995 klaar te zijn. Ik val nu eenmaal buiten allerlei fondsen, en ben afhankelijk van commerciële opdrachten tussendoor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fragment uit voorpublikatie van Ernst van Altena's vertaling van de Canterbury Tales, met, ter vergelijking, dezelfde passage in Chaucers Middelengels, Nevill Coghills moderne Engels en Barnouws Nederlandse vertaling uit 1930. De molenaar vertelt: als een oude timmerman met een mooie jonge meid trouwt, en dan ook nog eens onderdak verleent aan een student, liggen de verwikkelingen voor de hand. De scène speelt zich af als de timmerman een dag voor zaken de stad uit moet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
literatuur
|
|