goriaans gerelateerd, middeleeuws repertoire. Dankzij de royale Franse cultuurpolitiek van het afgelopen decennium beschikt hij daartoe over ruime faciliteiten: het ensemble is gelieerd aan de Association pour la Récherche et l'Interpretation des Musicales Médiévales (ARIMM), riant gevestigd in de abdij van Royaumont.
Getracht wordt om op basis van het daar verrichte onderzoek de oorspronkelijke uitvoeringspraktijk langs experimentele weg te benaderen. Overbodig te vermelden dat Pérès' niet zelden nogal speculatieve en zwak gefundeerde aanpak voor gefronste wenkbrauwen van gespecialiseerde musicologen zorgt. Niemand ontkent echter dat het muzikaal resultaat steeds boeiend en welluidend is. De laatste jaren is zo een aardige discografie opgebouwd, gewijd aan zulke fascinerende zangtradities als het Oudromeins, Ambrosiaans, Gallicaans en Aquitaans, die alle, geheel of gedeeltelijk, in de loop der eeuwen voor het gregoriaans het veld hebben moeten ruimen.
De onderhavige opname is echter geheel gewijd aan gregoriaans dat is genoteerd in een rijk geïllustreerd, eind-dertiende-eeuws handschrift dat eigendom was van Aliénor de Bretagne, zestiende abdis van de abdij van Fontevraud. Aliénor werd geboren in Engeland in 1275 en was een nicht van koning Edward I en van Jan II, hertog van Bretagne. Ze was abdis van Fontevraud vanaf het jaar 1304. Het liturgisch manuscript waar het op de cd om gaat, is een Graduale, dat wil zeggen een boek met de gezangen van de verschillende missen van het liturgisch jaar. Het biedt de bekende gregoriaanse melodieën, die door middel van eenvoudige technieken tot een elementaire meerstemmigheid zijn ontwikkeld.
Om een of andere reden is op deze cd gekozen voor gezangen uit de kersttijd. Naast de gebruikelijke misgezangen zijn ook enige sequensen opgenomen, laat-middeleeuwse gezangen die weliswaar van het gregoriaans zijn afgeleid, maar daar in kwaliteit zelden mee kunnen wedijveren. Omdat ze karakteristiek zijn voor de plaatselijke liturgische creativiteit van die periode hebben ze echter toch hun waarde.
Opmerkelijk is het genre van de Cantus, waarvan op de cd twee voorbeelden zijn opgenomen. Hun liturgische functie is onduidelijk. Pérès veronderstelt dat het om een soort devotieliederen gaat, die op alle stille momenten van de liturgie ingezet kunnen worden. De gezangen doen volksliedachtig aan: met name Hodie donum datur gracie wordt door Gilberte Casabianca op deze wijze opgevat in een bijzonder mooie solo.
Het Kyrie Orbis factor is in de huidige Graduales nog steeds te vinden in de zogenaamde elfde mis. Alleen is op last van het Concilie van Trente (1545-1563) in de moderne uitgaven de troop (niet-liturgische tekstinlas) verwijderd die er in de late Middeleeuwen ingekropen was. Hier krijgen we de bekende melodie eens te horen mèt de troop waar het stuk zijn naam aan dankt.
Er is ook een getropeerde epistellezing opgenomen, een curieus geval. Iedere Latijnse zin is omwoekerd door een Oudfranse, gezongen ‘glos’, die het origineel becommentarieert.
Een hoogtepunt vormt het Credo, op de melodie die in de moderne boeken als Credo I wordt aangeduid. De tegenmelodie stoort zich aan geen enkele theoretische beperking en laat vrijelijk alle denkbare samenklanken ontstaan,