Madoc. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Het hof van GelreG.J.M. Nijsten, Hef hof van Gelre. Cultuur ten tijde van de hertogen uit het Gulikse en Egmondse huis (1371-1473). 2e herz. en verm. dr., Kampen (Kok Agora), 1993. 503 p. Geïll. ISBN 90-391-0057-8. f89, -.Voor een groot deel van de Nederlandse mediëvisten bestaat Gelre niet of nauwelijks. Aan Vlaanderen wordt veel aandacht besteed, voor de Hollandse graven zijn zelfs ezelsbruggetjes verzonnen (weet u nog: Dikke-Dikke-Flo?) en de Brabantse Jannen komen ook nog wel aan bod. Men kan zich echter moeilijk indenken dat er achter die woeste Veluwe ooit gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die de moeite van het bestuderen waard zijn en die van invloed zijn geweest op onze vaderlandse geschiedenis. Een Gelders hofleven met pracht en praal is al helemaal onvoorstelbaar. Toch speelde Gelre al in de dertiende eeuw een rol van betekenis in de ‘internationale’ politiek door zijn strategische positie aan de belangrijkste handelswegen en -rivieren. Het was niet voor niets dat de Engelse koning Edward III zich bij zijn aanspraken op de Franse troon (de aanleiding tot de Honderdjarige Oorlog) van Gelderse steun verzekerde. In 1332 regelde hij een huwelijk tussen zijn zuster Eleonora en Reinoud II van Gelre, benoemde deze hertog tot zijn zaakwaarnemer op het vasteland en vergrootte daardoor zijn invloed op het gehele Rijnland. De verwaarlozing van de Gelderse geschiedenis werd al in de jaren zeventig gesignaleerd door C.A. Rutgers.Ga naar eindnoot1. Hij kwam tot de conclusie dat Gelre alleen interessant was voor een ‘Geldersman’ en - ten gevolge van de nauwe relaties van Gelre met Rijnland-Westfalen - voor Nederrijnse onderzoekers. Daarna duurde het nog twintig jaar voordat Gerard Nijsten, toch geen Geldersman, zich waagde in dit betrekkelijk onbekende gebied. In het Rijksarchief Arnhem boorde hij een rijke bron van gegevens aan in de vorm van grafelijksrekeningen, nota's waarin de hofuitgaven nauwkeurig werden opgetekend. Een promotie-onderwerp om je vingers bij af te likken! Het resultaat is dit mooie boek, dat voor het eerst in 1992 verscheen en al na een paar maanden volledig was uitverkocht. Gelukkig is zojuist de tweede druk (met enkele kleine verbeteringen en een extra katern met kleurenafbeeldingen) uitgekomen. Nijsten beperkte zich tot de periode van 1371 tot 1473: van de slag bij Baisweiler en de opkomst van het huis Gulik tot het einde van de onafhankelijkheid van het hertogdom Gelre. Gegevens uit duizenden rekeningposten werden aangevuld met informatie uit brieven, oorkonden, inventarissen, testamenten en stadsrekeningen. In de loop van zijn onderzoek tekende zich langzamerhand een heel nieuw beeld van het Gelderse hof af, namelijk dat van een rijk hofleven | |
[pagina 258]
| |
waarbij veel geld werd uitgegeven aan vermaak, muziek, voordracht, edelsmeedwerk, schilder- en beeldhouwkunst. Men onthaalde talrijke gasten op overvloedige feestmaaltijden, droeg luxueuze kleding en besteedde kapitalen aan kostbare geschenken voor bevriende vorsten. Toch waren de bedragen die men aan kunst besteedde in verhouding tot de dagelijkse uitgaven relatief laag, namelijk circa twee procent. Hiervan werd het grootste deel (tachtig procent) uitgeven aan edelsmeedkunst. Deze produkten zag men als belegging die in tijden van nood altijd weer te gelde konden worden gemaakt. Kunst was dus relatief goedkoop en een uiterst effectief middel om het prestige van het hof te vergroten. Een grote staat voeren was niet in de eerste plaats afhankelijk van financiële middelen. Volgens Nijsten was het voeren van een cultuurpolitiek even belangrijk voor de uitbouw van het territorium als diplomatie of huwelijkspolitiek. Kunst was dan ook geen luxe maar noodzaak. Het eerste deel van het boek beschrijft wie er zoal deel uitmaakten van de Gelderse hofhouding. Allereerst de edelen die ambten vervulden in de directe omgeving van de vorst: raadslieden, kamerdienaren, maarschalken, hofmeesters, schenkers, keukenmeesters en de landrentmeesters die de financiën beheerden. Daarnaast een grote groep lagere edelen en burgers zowel in vaste dienst als in losser dienstverband: koks en ander huishoudelijk personeel, klerken en juristen, medici en geestelijken. De omvang van de hofkring is onzeker maar zal de honderd ver overschreden hebben. Vele hovelingen zijn bij name bekend en er worden bijzonderheden vermeld inzake opleiding en levensomstandigheden. Nijsten nuanceert de traditionele opvatting dat het Gelderse hof een ‘zigeunerbestaan’ leidde, met zijn hele hebben en houden rondtrekkend van plaats naar plaats. De hertogen waren wel vaak op reis, maar slechts vergezeld van een klein flexibel gevolg; de hertoginnen daarentegen verbleven bijna permanent op hun favoriete kastelen Rozendaal (bij Arnhem), Geldern en Grave. In het tweede deel trekken de komedianten voorbij, de herauten en muzikanten, schilders, edelsmeden en glazeniers. Een verrassend levendige stoet van allerlei kunstenaars die in het heden slechts bestaan bij de gratie van zakelijke optekeningen als hun loon werd afgerekend. Echt enthousiast wordt Nijsten als hij de weinige bewaard gebleven kunstvoorwerpen beschrijft: een tekening, een zilveren miskelk, een kazuifel en als hoogtepunt de prachtige verluchte handschriften. Hieraan kan men zien hoezeer schoonheid aan het Gelderse hof op prijs werd gesteld. Men beschikte in het Gelderse over begaafde miniaturisten. Naast het van fraaie wapentekeningen en miniaturen voorziene Wapenboek Gelre werden in opdracht van de Gelderse vorsten drie kostbare gebedenboeken vervaardigd, waarvan het getijdenboek van Catharina van Kleef beschouwd wordt als een meesterwerk. Volgens Nijsten waren vooral edelvrouwen actief bij de verwerving van handschriften en stimuleerden zij de literatuurbeoefening aan het hof. De interesse van de meeste hertogen ging meer in de richting van de herauten, schilders, edelsmeden en glazeniers; vormen van kunst die rijkdom en macht demonstreren. Toch liet ook Jan van Egmond aan zijn zoon Arnold een kleine bibliotheek na van 29 titels, waaronder boeken over de verzorging van paarden, het africhten van vogels, het uitleggen van dromen, de geneeskracht van kruiden en een schaakboek. In het derde deel legt Nijsten verband tussen de veelsoortige kunstuitingen | |
[pagina 259]
| |
en het publiek: de vorsten en hun hofkring, het hertogdom en de steden daarin, en de buitenlandse machthebbers. Als leidraad geldt hierbij de vraag, hoe kunstvormen bijdroegen aan het vestigen en behouden van de macht van de vorst. Literatuur hielp bijvoorbeeld een ideaalbeeld van een vorst te schetsen, waaraan deze zich kon spiegelen. Herauten verheerlijkten het voorgeslacht en legitimeerden de positie van de machthebbers, wapenschilden waren het symbool voor de aanwezigheid van de vorst, feesten dienden om de eenheid binnen het machtsgebied te onderstrepen. Het uitwisselen van kostbare geschenken met andere vorsten werkte statusverhogend. Volgens Nijsten kan zelfs het houden van leeuwen in de diergaarde van het hof worden geïnterpreteerd als symbool van macht. Is dit nu een van die boeken die door het grote publiek in het kader van de Middeleeuwen-mode zal worden verslonden? Als in een paar maanden de gehele oplage is uitverkocht zou je het bijna denken. Het boek is vlot en leesbaar geschreven, zonder ingewikkelde taal en onbegrijpelijk vakjargon. Maar de inhoud is vooral ook véél. De circa driehonderd pagina's tekst (de overige tweehonderd bevatten noten, bijlagen en registers) leveren zoveel gegevens dat het de lezer gaat duizelen. Het gevoel te verdrinken in het materiaal vermindert in de tweede helft van het boek de spanning en de verrassing. Wat triest stemt is het feit, dat van al deze prachtige kunstuitingen nagenoeg niets meer bewaard is gebleven dan een vermelding als uitgavepost. Je wordt er bijna filosofisch van: zo vergankelijk is dus de neerslag van de cultuur. Nijstens argumenten voor de stelling dat de cultuuruitingen in dienst stonden van de machtsuitoefening hebben mij niet helemaal overtuigd. Het voeren van een grote staat om indruk te maken, om status te vestigen en om aanzien en prestige te verkrijgen... akkoord. Ik betwijfel echter of er sprake was van een bewust gehanteerd machtsmiddel. Wel is Nijsten erin geslaagd om een totaal nieuw beeld van het hof van Gelre te schetsen, zodanig dat men dit hof met heel zijn rijke cultuur niet langer als barbaars en onbelangrijk terzijde kan schuiven. Zijn boek is een blikopener zowel voor mediëvisten als voor geïnteresseerden in de middeleeuwse geschiedenis van de Lage Landen. Greet Jungman |
|