Madoc. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
● Jos Koldeweij
| |
● Het Liber vagatorum‘...Christianern und Calmieren. Das sind Bettler, die Zeichen an den Hüten tragen, besonders römisch Veronika und Muscheln und andere Zeichen. Und gibt jeweils einer dem andern Zeichen zu kaufen, dass man glauben soll, sie seien an den Stätten und Enden gewesen, wovon sie die Zeichen tragen, obwohl sie doch niemals dorthin kommen. Und sie betrügen die Leute damit, die heissen Calmierer.’Ga naar eindnoot1. Met deze woorden werden valse pelgrims omschreven in het Liber vagatorum, het ‘boek over de varende luiden’, dat omstreeks 1510 in Neder-Duitsland werd gedrukt. In totaal staan er in dit buchlin zo'n 28 verschillende typen van bedelaars en bedriegers beschreven. Dat de pelgrims, oprecht of vals, onder hen een vooraanstaande plaats innamen, blijkt al onmiddellijk bij de beschrijving van het eerste soort bedelaars, de Bregern: ‘Dat zijn bedelaars die geen bedevaartsinsignes dragen of slechts weinige, en zij treden de mensen bescheiden en eenvoudig tegemoet en zij vragen alleen om aalmoezen om Gods- en Onzen-Lieven-Vrouwenwille’. Deze Bregern zijn in zoverre oprecht dat ze | |
[pagina 228]
| |
1. Rondtrekkende bedelaars. Houtsnede, titelblad van de eerste editie van het Liber vagatorum, 1510.
bedelen uit noodzaak en dat weer laten zodra de mogelijkheid zich voordoet op andere wijze aan de kost te komen.Ga naar eindnoot2. De tweede groep die beschreven wordt, de Stabülern, is aanzienlijk minder oprecht, al zijn ze niet echt misdadig te noemen maar ‘halb böse und halb gut, nicht alle sind bös, aber der grössere Teil’. Deze Stabüler trekken bedelend rond, met vrouw en kind, met have en goed, en gaan gepakt en gezakt van de ene bedevaartsplaats naar de andere. Beroepspelgrims zijn het, werken kunnen ze wel maar willen ze niet, ze bedelen en pelgrimeren van de wieg tot het graf. De mantels die ze dragen zijn uit vele stukken samengesteld en ze hebben ‘den wetterhan und den wintfang vol zeichen hangen von allen heiligen’, ‘hun hoed en mantel volgehangen met pelgrimstekens van allerlei heiligen’.Ga naar eindnoot3. Het beeld dat in het Liber vagatorum van met pelgrimstekens uitgedoste landlopers wordt geschetst, is typerend voor het begin van de zestiende eeuw. Enerzijds zijn aan de bedevaartsinsignes wel degelijk eerlijke lieden te herkennen. Ook bedelende pelgrims of pelgrimerende bedelaars en andere bedevaartgangers behoren tot deze groep. Anderzijds zijn pelgrimstekens het attribuut geworden van simulant en oplichter. Naarmate de tijd vordert en de metalen pelgrimstekens meer en meer worden verdrongen door bedevaartvaantjes, medailles en andere souvenirs, neemt het negatieve imago van de als drager van insignes afgeschilderde figuur toe. In het Liber vagatorum wordt slechts in algemene termen gesproken over pelgrimsinsignes en slechts bij wijze van voorbeeld worden ‘römisch Veronika’ en ‘Muscheln’ genoemd als veel gedragen en overbekende bedevaartstekens (afbeeldingen 2 en 3). Het is dan ook niet toevallig dat voor deze beide | |
[pagina 229]
| |
2. Jacobsschelp, 1400-1450, afkomstig als pelgrimsinsigne uit Santiago de Compostela, opgegraven te Nieuwlande, Verdronken Land van Zuid-Beveland. H. 65, br. 71 mm. Collectie H.J.E. van Beuningen, Cothen, inv. I 1652.
insignes moet worden gesteld dat ze weliswaar oorspronkelijk golden als kenteken van pelgrims die respectievelijk Rome en Santiago hadden bezocht, maar al spoedig veel algemener werden toegepast ter aanduiding van bedevaartgangers. Dit had als gevolg dat de insignes - zowel de afbeeldingen van de zweetdoek van Veronica met de afdruk van Christus' gelaat, als de schelpen - lang niet alle daadwerkelijk uit Rome en Santiago afkomstig waren. Beide typen pelgrimstekens werden ver van hun oorspronkelijke plaatsen van herkomst in verschillende materialen en technieken nagemaakt en verhandeld. Dit blijkt voor de ‘Veronica-beeltenissen’ bij voorbeeld uit acht ongebruikte en zelfs nog niet losgesneden op perkament geschilderde exemplaren, die in klooster Wienhausen zijn teruggevonden en wellicht ook daar voor de verkoop werden vervaardigd.Ga naar eindnoot4. In het Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen wordt een leistenen gietmal uit het derde kwart van de vijftiende eeuw bewaard waarin pelgrimstekens konden worden gegoten met de voorstelling van het Heilig Aanschijn of Vera Ikon. Ook deze is niet uit Rome afkomstig maar heeft vermoedelijk een Duitse oorsprong (mogelijk van de Boven Rijn).Ga naar eindnoot5. De schelp was zo algemeen als kenteken voor pelgrims dat dikwijls eerder aan een produktie voor algemeen gebruik moet worden gedacht dan aan specifieke 3. Vera Icon-insigne, lood-tin, 1400-1450, opgegraven te Nieuwlande, Verdronken Land van Zuid-Beveland. H. 31, br. 31 mm. Collectie H.J.E. van Beuningen, Cothen, inv. I 1716.
| |
[pagina 230]
| |
4. Pijl, lood-tin, 1375-1425, opgegraven te Nieuwlande, Verdronken Land van Zuid-Beveland. Collectie H.J.E. van Beuningen, Cothen, inv. I 1622.
Santiago-souvenirs.Ga naar eindnoot6. Alleen de ‘echte’ Jacobsschelpen (Pectimus maximus L.) van de Atlantische kust en in git gesneden imitaties kunnen met daadwerkelijke ‘Santiago-gangers’ in verband worden gebracht. | |
● Der Bundschuh van 1517Uitzonderlijk nauwgezette informatie over valse pelgrims en de bedevaartsinsignes waaraan ze te herkennen waren, wordt gegeven in de verklaringen uit 1517 van een zekere Michel von Dinkelsbühl. Deze Michel uit Dinkelsbühl had zich aangesloten bij de Bundschuh van 1517, een van de samenzweringen onder leiding van Jos Fritz, die voorafgingen aan de grote Bauernkrieg van 1524-1525. Van de vier revolutionaire samenzweringen die elkaar onder de naam der Bundschuh in de late vijftiende en vroege zestiende eeuw opvolgden (1493, 1502, 1513 en 1517), werd met name bij de twee laatste gebruik gemaakt van een uitgebreid netwerk van berichtgevers uit de kringen van de rondtrekkende beroepsbedelaars.Ga naar eindnoot7. Michel werd als een van hen opgepakt5. Pelgrimsinsigne van de Engelweihe te Einsiedeln, lood-tin, 1400-1500, opgegraven in Nieuwlande, Verdronken land van Zuid-Beveland. Collectie H.J.E. van Beuningen, Cothen, inv. I 1392 (bekronend kruisje vernieuwd).
| |
[pagina 231]
| |
6. Pelgrimsteken van de heilige Anna uit Düren, lood-tin. H. 33, br. 33 mm. 1475-1525, opgegraven te Nieuwlande, Verdronken Land van Zuid-Beveland. Collectie H.J.E. van Beuningen, Cothen, inv. I 1954.
en aan een diepgaand verhoor onderworpen. Met verbazingwekkende nauwkeurigheid schilderde Michel het uiterlijk en de kleding van de samenzweerders met wie hij in contact had gestaan. Uit zijn beschrijvingen blijkt dat Michel al langere tijd in kringen van zwervers en vaganten verkeerde en goed op de hoogte was van hun doen en laten. Veel van de landlopers waren herkenbaar aan hun kleding, hun al dan niet voorgewende gebreken, hun eigenaardigheden en hun vaste gewoonten. Tot in kleine, maar kennelijk opmerkelijke details werden de beschrijvingen van Michel geregistreerd in de verslagen van zijn verhoor dat hem rond 6 september 1517 werd afgenomen. Over een van de leiders wist hij te melden dat hij gehuld ging in een witte, met zwart fluweel omboorde mantel en ‘ein silberin pfil im biret’ droeg, een zilveren pijl op zijn baret (afb. 4).Ga naar eindnoot8. Onder de vele volgelingen was er één, Kilian Ratz genaamd, die te herkennen was aan de witte veer door zijn baret en een andere, Allexander geheten, die doorgaans ‘tregt ein swarz biret und ein vergulten pfenning daran’, een zwarte baret draagt met een vergulde penning.Ga naar eindnoot9. Drie van de bedelaars die voor de Bundschuh werkten deden zich voor als pelgrims. Een van hen had twee slechte benen, droeg een kapotte zwarte mantel en een zwarte hoed en ‘zwei zeichen uf zweien brittlin, das ein unser frauw von Eynsidel, das ander sanct Ann’, twee pelgrimstekens op twee plankjes, het ene van Onze Lieve Vrouw van Einsiedeln, het andere van de heilige Anna (afbeeldingen 5 en 6).Ga naar eindnoot10. Een volgende die een lange rode baard had, droeg een grote, grauwe voermanskiel en had ‘vil heiligen’, volgens een ander afschrift van dezelfde tekst ‘wol acht zeichen’ op zijn hoed, ‘nemlich die 14 nothelfer und unser Frauwen, sanct Otilien’, met name de veertien noodhelpers en Onze Lieve Vrouw, sint Odilia.Ga naar eindnoot11. Ten slotte droeg er een, die gekleed ging in een lange ijzerkleurige jas, op zijn rode baret ‘das kindlin von Trient’, het Christuskind van Trente.Ga naar eindnoot12. De drie eerstgenoemde, meer profane baretversierselen - de pijl, de veer en de vergulde penning - zijn niet nader te duiden, al kennen we wel contemporaine afbeeldingen van figuren uit de lagere sociale klassen met vergelijkbare sieraden of dergelijke teruggevonden spelden. De nogal exact omschreven pelgrimstekens daarentegen zijn betrekkelijk nauwkeurig te duiden. ‘Unser frauw von Einsiedel’ verwijst naar de Engelweihe van Einsiedeln (Schwyz, | |
[pagina 232]
| |
7a tot en met f. Processtukken Verzeichnis der Bettler, die zum Bundschuh gehören, 9 september 1517. Karlsruhe, Generallandesarchiv Karlsruhe, Breisgau, Generalia, Aktenband 79/3384.
| |
[pagina 233]
| |
Zwitserland), een vooral in de vijftiende eeuw populaire Mariabedevaartplaats. Van de pelgrimstekens uit Einsiedeln, die de wonderlijke kapelwijding door Christus tonen, zijn verschillende varianten bekend.Ga naar eindnoot13. Met het insigne van de heilige Anna is ongetwijfeld een pelgrimsteken uit Düren bedoeld.
Met de korte samenvatting ‘Die gefährlichen Bettler sind an ihren Wahrzeichen kenntlich’ presenteerde Albert Rosenkranz in zijn tweedelige studie Der Bundschuh over de boerenopstanden van 1493 tot 1517, een in het Generallandesarchiv te Karlsruhe bewaard document, waarin de merktekens zijn weergegeven van negen bedelaars die bij de Bundschuh waren aangesloten.Ga naar eindnoot14. Het stuk was vermoedelijk bedoeld als bijlage van een schrijven met gegevens over de Bundschuher, dat op 9 september 1517 door de stedelijke overheid van Freiburg werd gezonden aan de stad Villingen.Ga naar eindnoot15. De negen merktekens waarmee de betreffende samenzweerders signeerden, zijn in het document omschreven en nagetekend. Opmerkelijk is dat zes van deze ‘handtekeningen’ verwijzingen bevatten naar pelgrimages. De vierde van de verraders, die volgens het stuk ‘in bettlers wis das lant besuchen’, voerde als merk een Jacobsschelp met twee gekruiste pelgrimsstafjes: ‘... ein Jacobsmuschel und 2 jacobssteb crutz wis dodurch’ (afbeelding 7a). De Pectimus maximus L., in de volksmond de Jacobsschelp geheten, met de miniatuurbedevaartsstafjes, was in oorsprong een specifiek kenteken voor Santiago-reizigers, maar fungeerde al zeker sinds de dertiende eeuw meer in het algemeen als onderscheidings- en herkenningsteken van pelgrims.Ga naar eindnoot16. De achtste van de nagetekende merken stelt een slagersbijl voor die gestempeld is met een Jacobsschelp, ‘ein fleischmesser und ein muschel dorin’ (afbeelding 7b). De overige vier signeerden met ‘ein michels- oder acherhorn und ein uien doruf’, een michiels- of akenhoorn met een uil (afbeelding 7c), ‘ein lang Schwert und ein Michelshorn’, een lang zwaard en een Michielshoorn (afbeelding 7d), ‘ein misthacken und ein michels- oder acherhorn’, een mestvork met een Michiels- of Akenhoorn (afbeelding 7e), en de laatste voerde ‘ein senessen und ein acherhorn’, een zeis en een Akenhoorn (afbeelding 7f). De hier genoemde en getekende michels- of acherhörner zijn pelgrimshoorns bedoeld (afbeelding 8). In de late Middeleeuwen behoorden de pelgrimshoorn met de reistas, hoed, staf en schoudermantel tot de vaste uitrusting van de bedevaartganger. Dit kleine, trompetachtige blaasinstrument werd in de verschillende bedevaartsoorden verkocht en kon zowel van aardewerk als metaal zijn gemaakt. Dit type hoorn werd door de pelgrims bij reliekentoningen gebruikt om de aangedragen heiligdommen met luid geschal te verwelkomen en te eren.Ga naar eindnoot17. Dit was vooral gewoonte bij de jubelvaarten van Aken en van de bedevaartplaatsen die zich daarbij aansloten (de zogenaamde ‘Akense groep’), reden waarom de pelgrimshoorns vaak werden aangeduid als Akense hoorns. Het gebruik was echter veel algemener, zoals wordt bewezen door vondsten uit de Theems te Londen, waar hoorntjes van tin-lood werden aangetroffen die - te oordelen naar decoratie en opschriften - afkomstig waren uit het Engelse Mariabedevaartsoord Walsingham.Ga naar eindnoot18. De getekende merken tonen de twee types pelgrimshoorn die naast elkaar voorkwamen: kort en slechts flauw gebogen, in feite imitaties van ivoren jachthoorns, | |
[pagina 234]
| |
8. Pelgrimshoorn, pijpaarde deels geglazuurd, 1300-1400, opgegraven te Utrecht. Br. 355 mm. Collectie H.J.E. van Beuningen, Cothen, inv. 379/F.99.
of lang en smal, in een of enkele slagen opgerold, als kopieën van metalen hoorns. De merktekens die in het processtuk worden beschreven en de insignes waarmee de leden van de Bundschuh zich uitdosten en waaraan ze voor hun makkers herkenbaar waren, zijn direct ontleend aan de pelgrimstekens die bedevaartgangers droegen. Pelgrims hadden een dubbele reden om insignes te dragen die hen herkenbaar maakten als ‘reizigers in Gods naam’: als pelgrim konden ze een beroep doen op een ieders naastenliefde, wie een pelgrim hulp bood zou daar immers in het hiernamaals voor worden beloond en het effect van de vrome reis zou ook op de weldoeners afstralen. Pelgrims konden op hun reizen gebruik maken van verschillende privileges, zoals verblijf in speciale hospitalen, gastvrijheid in of bij kerken en kloosters, vrijheid van tol en dergelijke. Bovendien kon een pelgrim betrekkelijk veilig reizen: in principe ging een pelgrim berooid op reis en viel er weinig bij de bedevaartgangers te 9. Bedelaarsinsigne van de stad Antwerpen, 1565, latoenkoper (messing). H. 62, br. 62 mm. Antwerpen, Museum Mayer van den Bergh, inv. 1756.
| |
[pagina 235]
| |
halen; bovendien zou Gods toorn des te sterker worden afgeroepen als een bedevaartganger onrecht werd aangedaan. In de late vijftiende en vooral in de zestiende eeuw komt er ernstige kritiek op het aflaatwezen en het daarmee onlosmakelijk verbonden verschijnsel van het pelgrimeren. Het ongunstige daglicht waarin de pelgrim daardoor kwam te staan, vond niet alleen zijn oorzaak in de wantoestanden binnen de Roomse kerk. Evenzeer droegen daartoe de sociale ontwikkelingen bij, die uitmondden in aan pelgrims gelijkgestelde groepen bedelaars en vagebonden als hierboven beschreven. Enerzijds sloot de maatschappij de armen letterlijk collectief buiten en oormerkte zij hen als zodanig door het verplicht stellen van insignes die de pelgrimsinsignes dicht benaderen, zoals een voorbeeld uit Antwerpen laat zien (afbeelding 9). Anderzijds maakten de armen opportunistisch gebruik van het imago en de daaraan verbonden voordelen van de pelgrim. |
|