bantse hoofdsteden
boette aan het einde van die eeuw de strafbedevaart aan belang in; in de zestiende eeuw werden beduidend minder mensen op bedevaart gestuurd. De verklaring hiervoor zoekt de auteur in de toenemende kritiek op bedevaarten in het algemeen. Vooral de kritiek op de bedevaart als religieuze handeling zou de waarde van de straf hebben aangetast en hiermee hebben geleid tot de spectaculaire vermindering van het aantal strafbedevaarten. Deze verklaring, waarbij Erasmus en Calvijn als getuigen à charge worden aangehaald, komt mij niet helemaal overtuigend voor. Was het niet eerder de voortschrijdende secularisatie van de wereldlijke rechtspraak die hieraan debet is geweest? Bedevaarten en reliekenverering verdwenen toch allerminst in en na de zestiende eeuw? Dit als kleine bedenking bij een overigens zeer gedegen artikel.
Het laatste kan niet gezegd worden van het artikel van Joris De Beul, ‘De zigeuners in het hertogdom Brabant. Een volk van zwervers’ (p. 163-195), dat beoogt een overzicht te geven van de geschiedenis van de zigeuners in het hertogdom Brabant vanaf hun eerste verschijning omstreeks 1420 tot hun voorlopige uitdrijving rond het midden van de achttiende eeuw. Deze bijdrage is een rommelige aaneenschakeling van gedeeltelijk of niet op bronnen gebaseerde mededelingen, half-uitgewerkte ideeën en wonderlijke insinuaties op basis van aanvechtbaar gepsychologiseer. Zo stelt de auteur vast dat de ‘Egyptenaeren’ zich vaak de pelgrimstatus aanmaten om verzekerd te zijn van steun, hetgeen een bewijs zou zijn ‘van hun psychologisch doorzicht en hun intelligente kijk op het maatschappelijk gebeuren in Europa’ (p. 168). De op zich interessante constatering dat de groepsstructuur van de vijftiende-eeuwse zigeuners aansluit bij hun hedendaagse organisatievorm (p. 171) blijft volledig in de lucht hangen. Volgens de auteur zou het feit dat er door de overheid in de Zuidelijke Nederlanden tussen 1623 en 1725 geen exclusief tegen de zigeuners gericht plakkaat werd afgekondigd, ofwel betekenen dat zij vanaf 1623 ‘niet meer in onze gewesten vertoefden, ofwel dat hun aanwezigheid als veel minder storend werd ervaren’ (p. 176). De lezer blijft zitten met een onevenwichtig overzicht van feiten over de zigeuners (namen, afkomst, organisatie, uiterlijk, gedrag, bezigheden, misdaden) alsmede van de tegen hen gerichte lokaal en centraal georganiseerde repressie, die opkwam in het eerste kwart van de zestiende eeuw. Eén enkel plakkaat uit de achttiende zou hebben geleid tot de uitdrijving van de zigeuners uit het hertogdom Brabant rond het midden van de achttiende eeuw.
De laatste bijdrage, van de hand van Irene Smets en getiteld ‘Van Salzburg naar Brussel in 1763’ (p. 197-215) valt buiten het bestek van de Middeleeuwen. Het betreft een vlot geschreven artikel over het eerste deel van de concertreis die de familie Mozart tussen 1763 en 1766 door West-Europa maakte.
Gezien het gekozen thema van de bundel ligt het voor de hand dat hierin de grenzen van het oude hertogdom Brabant vaker wel dan niet worden overschreden. Niettemin geven de vijf artikelen een aardig inzicht in de omstandigheden en de motieven van reizigers van uiteenlopende pluimage van binnen en buiten (Zuid-)Brabant, vooral gedurende de Middeleeuwen.
Arnoud-Jan Bijsterveld