de keuken van de historicus. Veel van wat hij beschrijft is herkenbaar zoals bijvoorbeeld de sensatie die je voelt als je voor de eerste keer de perkamenten oorkonden uit zo'n ver verleden in handen hebt. Voor degenen die bezig zijn met promotie-onderzoek is het leuk om te zien hoe de promotie-praktijk in Frankrijk verloopt, ervan uitgaande dat sinds Duby hiermee bezig was deze niet ingrijpend is veranderd.
Na zijn promotie kreeg Duby een leerstoel in Aix-en-Provence en werd vervolgens samen met Le Goff hoogleraar in Parijs. Tien jaar later kreeg hij een plaats in het Collège de France waaraan hij de rest van zijn loopbaan verbonden blijft. Deze fase beschrijft hij in de overige tien hoofdstukken. Duby stortte zich op de mentaliteitsgeschiedenis, kunstgeschiedenis, geschiedenis van de familie en de vrouwen, vrijwel allemaal richtingen binnen de geschiedbeoefening die betrekkelijk nieuw waren. Daarbij bleef hij, hoewel hij ook onderzoek deed naar een gebeurtenis (de slag bij Bouvines) en naar een persoon (Willem de Maarschalk), trouw aan de uitgangspunten van de Annales. Hij speelde leentjebuur bij andere sociale wetenschappen, met name de antropologie, en stond onder invloed van het structuralisme en het marxisme. Opdrachten voor boeken, documentaires en films over de middeleeuwse geschiedenis kwamen binnen. Hierover verhaalt hij uitgebreid. Als Duby's activiteiten gewoon zijn voor meer Franse historici, dan kunnen we niet anders concluderen dan dat er in Frankrijk een grotere belangstelling bij het publiek maar vooral ook bij de media bestaat voor (middeleeuwse) geschiedenis dan in Nederland. En passant komt de lezer het een en ander te weten over de ontwikkelingen in de historische wetenschap in Frankrijk en Duby's visie hierop. Tevens laat hij de lezer weten wat hij vindt van de computer, reizen en buitenlandse historici, waarbij de Duitsers (hoe kan het ook anders) er het slechtst vanaf komen: door hen wordt te degelijk onderzoek gedaan. Duby heeft zich in vele zaken verdiept en wil zich in de toekomst nog verder bezighouden met de geschiedenis van middeleeuwse vrouwen en de rol van de Kerk in het feodale Europa.
De geschiedenis gaat door is een gemakkelijk leesbaar boek, hoewel er enkele lange, moeilijk te volgen zinnen in voorkomen. Heel duidelijk komt een enorm enthousiasme voor het vak naar voren. Soms geeft Duby blijk van enige beroepsdeformatie wanneer hij allerlei zaken, zoals verhoudingen op de universiteiten en situaties in met name de armere landen, in middeleeuwse termen omschrijft. Ik zou het echter geen intellectuele autobiografie willen noemen. Hij geeft weliswaar weer wat zijn denkbeelden zijn, waar deze vandaan komen en hoe deze in het intellectuele klimaat van zijn tijd passen, maar deze beschrijvingen zijn niet zo uitgebreid en diepgaand dat hier sprake is van een intellectuele biografie. Het boekje bevat daarnaast te veel elementen die daar weinig mee te maken hebben, maar eerder met zijn grenzeloze energie en talloze activiteiten. Daarover heeft hij het graag, net zoals hij graag vertelt over zijn contacten met allerlei beroemde figuren zoals François Mitterand. En hoewel hij zelf regelmatig waarschuwt voor de zelfingenomenheid en gezapigheid van de Franse mediëvistiek, bekruipt me af en toe het volgens Herman Pleij (Het Nederlandse onbehagen) typisch Nederlandse gevoel van ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’.
Esther Koch