Madoc. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
interview● Kaj van Vliet
| |
[pagina 86]
| |
derwerp van de scriptie waarop zij onlangs afstudeerde in Middeleeuwse Studies en Cultuureducatie aan de Universiteit Utrecht. ‘Daarbij ben ik vanuit de iconografie begonnen. Er zijn maar heel weinig archeologische vondsten voorhanden. Er is wel een Egyptische trommel uit de vierde eeuw bewaard gebleven, maar voor Europa heb ik nog geen middeleeuwse fragmenten kunnen ontdekken. Voor de tamboerijn bijvoorbeeld dateert de vroegste vondst van 1589.’ Archeologische vondsten zijn haar vooral de laatste tijd gaan boeien door haar betrokkenheid bij de totstandkoming van het archeologisch themapark Archeon in Alphen aan de Rijn, dat volgend jaar zijn poorten zal openen. Dit groots opgezette park, dat een reconstructie beoogt van het verleden dat archeologen in de Nederlandse bodem hebben opgegraven, wil het publiek direct met de historie confronteren (zie ook ‘Bij de Agenda’). ‘Geen pretpark maar een educatief museum, dat is de opzet, maar anders dan in het Museon in Den Haag. De educatie wordt bewerkstelligd door participatie. De mensen kijken niet naar een vitrine met een plaatje van een boerderij, nee: er staat een boerderij op ware grootte, en daar lopen ze omheen, kunnen ze naar binnen, vinden ze een echt mens in historische kleding aan wie ze vragen kunnen stellen. Het verleden beleven, dat is het motto.’ Ook de muziek heeft in dit verleden een plaats gekregen. Wandel je door de middeleeuwse stad, dan slaat de klok van het klooster het uur van de vespers. Loop je binnen in de werkplaats van de schrijnwerker, dan hangt er wellicht ook een houten eenhandsfluit aan de muur. En als de schaapherder in de stemming is, wie weet, speelt hij een riedeltje op zijn beenfluit. Annemies Tamboer heeft de opdracht gekregen deze muziekinstrumenten voor het park te vervaardigen, overigens niet alleen voor de presentatie van de Middeleeuwen (vóór 1350) maar ook voor de Romeinse en prehistorische periode.
‘Zelf muziek maken is in die tijden belangrijker geweest dan tegenwoordig. Wij zetten de radio aan als we muziek willen horen. We hoeven maar een knopje om te zetten. Er klinkt altijd wel ergens muziek in de buurt. Het is niet meer zo dat wij de hele dag in stilte aan het werk zijn. We zingen niet meer onder het werk. Toen we nog geen radio hadden, was dat veel gebruikelijker.’ ‘Er moet een grote behoefte aan muziek zijn geweest. En dat blijkt ook wel, bijvoorbeeld uit het opvallend grote aantal benen fluitjes dat er in ons land is teruggevonden: dat is allemaal huisvlijt. Die hebben mensen zelf zitten snijden, voor hun eigen plezier. Nog uit de zeventiende eeuw zijn er prenten bekend waarop je marskramers dergelijke benen fluitjes ziet verkopen: fluitjes van een cent, artikelen die overal in omloop waren. Daar moet dus veel op gespeeld zijn.’ Zoals voor alle reconstructies die voor Archeon worden gemaakt, geldt ook voor de muziekinstrumenten dat ze in principe gebaseerd zijn op vondsten die in Nederland zelf zijn gedaan. En dat zijn er meer dan je zou vermoeden. ‘Als je een top-tien zou maken, dan staan die botfluitjes bovenaan. Daar zijn er heel veel van gevonden, vooral in terpen. Ik heb ze nooit geteld, maar ik schat dat ik er zeker negentig heb geïnventariseerd, en ik zou er beslist meer kennen | |
[pagina 87]
| |
1. David als herder. Terwijl hij in zijn rechterhand een belletje vasthoudt waarmee hij zijn schapen hoedt, speelt hij met zijn linker op een éénhandsfluitje. Links onder de boom staat zijn harp. Fragment van een miniatuur uit een 13e-eeuws Frans handschrift (Pierpont Morgan Library). Uit: S.C. Cockerell, Old Testament Miniatures. Londen z.j., f. 26r.
als alle vondsten waren gepubliceerd. Veruit de meeste van die fluitjes zijn eenvoudig handwerk. Iedereen kon ze maken. Je kookte soep van schapepoten en van een botje sneed je een fluitje, eventueel met een gaatje voor een koordje om het om je nek te kunnen hangen, zodat je het altijd bij de hand had. Er zijn een paar benen fluiten gevonden die op een draaibank zijn vervaardigd en gedecoreerd. Die werden waarschijnlijk door ambachtslieden gemaakt. Maar dat zijn uitzonderingen.’ ‘Verder zijn er tussen de dertig en de veertig kleirammelaars, voornamelijk terpvondsten. Vooral uit Friesland en Noord-Groningen, maar ook wel uit Zuid-Nederland, maar dan weer een ander model en uit een andere periode. Zelfs uit de Pingsdorf-periode (tiende tot twaalfde eeuw) zijn er rammelaars teruggevonden. Er is hier wat afgerammeld in Nederland! Maar wat ze met die rammelaars deden, Joost mag het weten. Afgaande op de vorm en het formaat van de teruggevonden rammelaars, kun je zeggen dat het meestal geen kinderspeelgoed was. Ze hebben allemaal de grootte van een citroen: voor kinderen is dat te groot en te zwaar. Rammelaars werden en worden in allerlei culturen gebruikt in een rituele of magische context. Misschien was dat ook hier het geval.’ Voor andere soorten instrumenten is het vondstenmateriaal veel schaarser. Uiterst zeldzaam zijn bijvoorbeeld de vondsten van houten instrumenten. ‘Natuurlijke materialen zoals hout vergaan, en dat is een groot probleem want veel instrumenten werden van hout gemaakt. Heel bijzonder is daarom de houten fluit (ca. 1050 v. Chr.) die in Zuid-Duitsland in een veengebied bij de Bodensee is gevonden. Het is een zogenaamde kernfluit: een soort blokfluit | |
[pagina 88]
| |
maar dan zonder blokje erin.’ Met enige moeite produceert ze een toon op de fluit die ze zelf naar het voorbeeld van deze vondst heeft gemaakt. ‘Wat ze vonden was een verschrompeld stukje vlierhout, in drie stukken gebroken: goed bewaard gebleven, en ook nog helemaal gedecoreerd - dat maakt de vondst nog uitzonderlijker.’ Houten voorwerpen vormen überhaupt een zeldzaamheid in de archeologie. ‘In Nederland is veel hout gevonden in Velzen. Dat is een unieke vindplaats met een schat aan objecten uit de tijd van de Romeinen en vlak daarvoor. Daar zijn allerlei dingen bij waarvan deskundigen het bestaan niet hadden durven vermoeden. Dingen die nergens anders zijn gevonden. Zoals een werphout - geen boemerang, maar het lijkt er wel op -, een stuk hout dat je gebruikt om op afstand tegen een vogel aan te gooien, of om wild mee op te schrikken.’ ‘Ook met de snaarinstrumenten is het tobben. Er zijn een paar harpen, enkele luiten en een mandra bewaard gebleven en verder zijn er in Oost-Europa nog wat strijkinstrumenten teruggevonden. In Novgorod bijvoorbeeld is een guzli gevonden uit de negende eeuw. Nu ligt Novgorod een eind weg, maar er schijnen wel handelscontacten te zijn geweest, onder meer met Haithabu, het grote handelscentrum uit die tijd in Denemarken, dat ook door Friese handelaren regelmatig bezocht werd. Zij importeerden onder andere kammen uit Haithabu. In Friesland zelf echter, moet ik toegeven, hebben we nog geen splintertje teruggevonden van een snaarinstrument. Het enige wat we hier in die categorie hebben gevonden, zijn twee barnstenen kammen van lieren uit Dorestad. Daar schijnt een atelier te zijn geweest voor barnsteenbewerking, waar ze een berg aan materiaal hebben opgegraven. En in die berg met restanten, in de vuilnisbak van het atelier, hebben ze die twee mislukte lierbruggen teruggevonden. Er moeten in deze streken dus lieren in omloop zijn geweest.’ Het verhaal van de blinde bard Bernlef die rond 800 met zijn heldenverhalen door Friesland trok, wijst in dezelfde richting. Hoe hij zijn liederen precies vertolkte, blijkt jammer genoeg niet uit de overlevering. Wel staat vast dat het hier zeker geen alledaagse muziek betreft. Het gaat hier waarschijnlijk om muziek van heel hoog, zeg maar professioneel niveau. ‘Een lier is een instrument dat echt wel enige oefening vereist om er een beetje vlot op weg te kunnen spelen. Er is nu iemand die zich helemaal daarop gestort heeft: Benjamin Bagby. Drie jaar geleden gaf hij een uitvoering op het Festival Oude Muziek. Hij bracht daar een eigen interpretatie van de Beowulf - muziek is daarvan niet overgeleverd -, waarbij hij zichzelf begeleidde op een reconstructie van de Alemannen-lier van Oberflacht (zevende eeuw), een heel mooi smal, rank model (zie: Madoc 4 (1990), p. 130-140). Je kunt je voorstellen dat die kammen uit Dorestad op een vergelijkbaar instrument hebben gezeten als dat waarmee hij toen op het festival optrad. Wat hij speelt heeft nog geen mens gehoord; dat is allemaal zijn eigen voorstelling. Daar ligt trouwens de grootste moeilijkheid: de instrumenten zijn allemaal wel aardig te reconstrueren, maar wat er op gespeeld is...? Wat er in de Middeleeuwen aan geestelijke muziek heeft geklonken, daar weten we nog wel het een en ander van, maar voor de wereldlijke volksmuziek ligt dat heel anders.’ | |
[pagina 89]
| |
2. Beenfluitje. Reconstructie door Annemies Tamboer op basis van vroeg-middeleeuwse terpvondsten. Foto: Jos Stöver.
Bij wat er door archeologen als fragmenten van muziekinstrumenten wordt herkend, past wel enige voorzichtigheid. ‘Soms roepen ze enthousiast dat iets een rasp is, want, hé, er zitten ribbels op. Daar heb ik dan wel eens mijn twijfels bij. Of een bot met een gat erin: aha, een snorrebot! Een soort knoop met een touwtje erdoor, dat gaat snorren als je het rondslingert. Tja, dat soort dingen wordt natuurlijk regelmatig gevonden. Een steen met één zo'n gaatje: het kan van alles zijn geweest, en eigenlijk kun je alleen aan de slijtagesporen soms zien dat het inderdaad voor dit doel is gebruikt. Naar dit soort onduidelijke objecten moet nog veel onderzoek gedaan worden.’ Lang niet alle instrument-vondsten zijn gepubliceerd, en vermoedelijk is veel materiaal niet eens als zodanig herkend. Er is waarschijnlijk meer dan we weten. Het enige overzicht dat voorhanden is is dat van Joan Rimmer. Zij heeft een groot deel van het gepubliceerde Nederlandse vondstenmateriaal in kaart gebracht.Ga naar eindnoot1. ‘Vooral dankzij haar heb ik enigszins een beeld gekregen van wat er zoal gevonden is. Het zou aardig zijn daar nog eens wat over te publiceren, want het beeld is allesbehalve compleet. Op dit moment beperk ik me echter maar even tot het reconstrueren van instrumenten. Alle andere plannen stel ik nog maar even uit.’ ‘Overigens moet ik zeggen: het reconstrueren van de instrumenten zelf brengt me ook op ideeën. Je ziet die dingen altijd op een afstand: als plaatjes in boekjes, museumstukken in een vitrine, beschrijvingen in een inventaris. | |
[pagina 90]
| |
Het blijft abstract, je komt er niet bij, het blijft verleden. Door het maken van reconstructies kom je er wel degelijk een stukje dichterbij. Je hoort wat voor geluid erin zit. Een museumstuk, daar mag je niet aanzitten. Dat kun je niet uitproberen in een muzikale context.’ Een van de dingen waar Annemies Tamboer van droomt, zijn uitvoeringen met vroeg-middeleeuwse muziekinstrumenten. ‘De meeste groepen houden zich toch vooral bezig met de relatief toegankelijke muziek uit de vijftiende en zestiende eeuw. Het oudere instrumentale repertoire, daar is veel moeilijker greep op te krijgen. Je hebt van die middeleeuwse dansen die je op elke lp terugvindt en door bijna alle groepen hoort uitvoeren. Het vergt nogal wat inventiviteit om tot ander repertoire te komen.’ Op de vraag of we nu binnenkort een concert voor beenfluitjes op het Festival Oude Muziek mogen verwachten, antwoordt ze lachend: ‘Ik zal het eens met Jan Nuchelmans (programmaleider) overleggen. Ik ken nog niemand die daar een hele avond boeiend mee kan vullen. Maar wie weet wat nog kan komen.’ |
|