Madoc. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
• Wendelien A.W. van Welie-Vink
| |
[pagina 226]
| |
1. Jacob van Maerlant, Spiegel historiael. Hs. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, KA XX, f. 211v. (Foto KB, Den Haag)
Maar liefst 20 van de 25 profane afbeeldingen geven een gevechtsscène weer. Het gaat in de meeste gevallen om belangrijke scènes uit populaire verhalen over mannen als Alexander de Grote, koning Artur en Karel de Grote. Mannen aan wie een voorbeeld kon worden genomen. Hun gevechten zijn dan ook niet alleen hun persoonlijke gevechten, ze symboliseren ook de strijd tussen goed en kwaad. | |
[pagina 227]
| |
Ook de vijf miniaturen die het verhaal van ridder Roeland illustreren, tonen meestal gevechtsscènes. Doordat de miniaturen rijkelijk zijn voorzien van details die slechts aan de geschiedenis van Roeland kunnen zijn ontleend, zijn de scènes niet moeilijk te identificeren. De miniaturen zijn bovendien midden in de tekst geplaatst, waardoor je zou mogen verwachten dat is afgebeeld wat in de voorafgaande tekst wordt vermeld. Echter, in een aantal gevallen geeft de miniatuur niet precies weer wat er in de tekst staat.
Op folio 211v (afb. 1) is een gevechtsscène weergegeven. Twee groepen krijgers te paard rijden met lansen op elkaar in. Temidden van dit krijgsgewoel staat een krijger met een kroon op het hoofd. Zijn wapenkleed toont op de linkerhelft een zwarte dubbelkoppige adelaar op goud, terwijl de rechterhelft is voorzien van blauwe Franse leliën op goud. Aan zijn voeten ligt een paard. Met beide handen houdt de krijger een zwaard omklemd, waarmee hij een gekroonde krijger te paard rechts van hem doorklieft. Links van deze gevechtsscène is een tentenkamp weergegeven, waarnaast een aantal lansen staat waaruit, o wonder!, bladeren groeien. Wanneer we de bijbehorende tekst van Maerlant lezen wordt al snel duidelijk wat hier is afgebeeld: het gevecht tussen Karel de Grote en de heidenkoning Agolant, en het wonder van de bloeiende lansen dat aan deze strijd vooraf ging. De Frankische soldaten waren gewoon hun lansen 's avonds voor hun tent in de grond te zetten. Op de dag van de strijd met koning Agolant blijken bij een aantal soldaten de lansen een eind te zijn gegroeid. Men is zeer verwonderd over deze gang van zaken en snijdt de lansen bij de grond af. De resterende stronkjes botten vervolgens uit in lansvormige loten. Later zal blijken dat de bloeiende lansen aangaven wie er in de strijd als martelaren zouden omkomen. Dit verklaart dus de afbeelding links in de miniatuur. Dan brandt de strijd los, zoals rechts in de miniatuur is weergegeven. Er worden grote verliezen geleden aan de kant van de christenen:
Dat kerstijnheit nam scade groot:
Daer bleven upten velde doot
Der kerstine XL dusent man.
Hertoghe Miele, daer scade lach an,Ga naar margenoot+
Roelants vader, blever doot.Ga naar eindnoot4.
De gekroonde krijger in het midden met het dode paard aan de voeten is Karel de Grote, want zo vervolgt de tekst:
Karel was in vreesen groot:Ga naar margenoot+
Sijn ors bleef onder hem tier steden,Ga naar margenoot+
Dus hevet hi te voet getreden.
(...)
Hi slouch ontwee man ende paert:
Niet en mochte ontstaen vor tswaert.Ga naar eindnoot5.Ga naar margenoot+
Op het eerste gezicht lijkt de miniatuur de tekst nauwgezet te illustreren. Wanneer we echter de linker groep krijgers, Karels manschappen, nauwkeuriger bekijken, valt al snel de krijger in het midden achter Karel op: deze draagt een mijter op zijn met maliën bedekte hoofd, en een schild met een wit kruis op een | |
[pagina 228]
| |
blauw veld met een repeterend patroon van zilveren Franse leliën. Hoewel Maerlant hem niet noemt, kan dit niemand anders zijn dan bisschop Turpijn. Nauwkeurige beschouwing van de wapenschilden levert de identificatie van nog twee personen op. Links achter Karel de Grote zijn op één lijn drie krijgers te paard afgebeeld. De schilden van de eerste en derde krijger (een rode klimmende leeuw op een gouden veld met zwart geschulpte rand en een wit vrouwengelaat op een blauw veld) komen ook in de andere miniaturen voor en behoren daar toe aan respectievelijk Roeland en Olivier. Ook zij worden niet door Maerlant in de bijbehorende tekstpassage vermeld. De krijger tussen Roeland en Olivier wordt door Lejeune en Stiennon geïdentificeerd met Roelands vader, hertog Miele of Milon.Ga naar eindnoot6. Zij baseren dit op het feit dat Maerlant de dood van de hertog vermeldt. Deze afbeelding van Roelands vader wordt door hen als een uniek detail in de Roeland-iconografie gezien. Het is echter de vraag of hertog Miele hier werkelijk is afgebeeld. In de miniatuur is de hertog nog in leven als Karel de Grote zich in de eerder beschreven benarde positie bevindt. Volgens Maerlant echter is Miele dan al dood. Voor deze scène is gebruik gemaakt van een ‘modulus’: een schema van bepaalde beeldelementen van een scène of een groep figuren, dat in meerdere miniaturen, eventueel in verschillende handschriften, voorkomt. Bepaalde moduli zijn vaak kenmerkend voor het werk uit één atelier. Ze kunnen binnen het atelier bij het illustreren van verschillende teksten worden toegepast. Een modulus is dan ook meer een stilistisch dan een iconografisch kenmerk. Soms worden de moduli van het ene atelier door een ander atelier overgenomen. Dat is ook hier het geval: de modulus van drie krijgers te paard, op één lijn weergegeven, treffen we ook elders in het handschrift KA XX aan en we komen het ook tegen in een handschrift dat een aantal jaren eerder in hetzelfde gebied als KA XX is vervaardigd.Ga naar eindnoot7. Het embleem op het schild van Olivier, het vrouwengelaat op een blauw veld, is geen fantasie-heraldiek zoals bij de meeste schilden het geval is. Een dergelijk embleem was gebruikelijk voor Olivier: Lejeune en Stiennon wijzen op vijftiende- en zestiende-eeuwse wapenrollen, waarin het schild van Olivier beschreven2. KA XX, f. 213v. (Foto KB, Den Haag)
| |
[pagina 229]
| |
wordt als ‘azuur met drie dameshoofden, waarbij de kleur van de hoofden naturel of zilver is’.Ga naar eindnoot8.
De tweede miniatuur, op folio 213v (afb. 2) geeft opnieuw een gevecht weer. Wederom rijden twee groepen krijgers te paard op elkaar in, waarbij de nodige doden en gewonden vallen. Volgens Lejeune en Stiennon is hier de dood van de heidenkoning Agolant afgebeeld. Maerlant beschrijft deze gebeurtenis in de eerste tekstkolom, vlak boven de miniatuur:
Arnout, die here Beaulande,
Vernam midden indie porsseGa naar margenoot+
Agolande up sinen orsse,
In eene harde staerke scare.
Dien trac hi met pinen nare,Ga naar margenoot+
Ende dorbrac ende dorslouch
Ghene scare sorgelijc genough,Ga naar margenoot+
Ende midden indie porsse groot
Slouch hi Agolante doot.Ga naar eindnoot9.
In het midden van de miniatuur zien we een gekroonde krijger, in zijn zijde getroffen door een lans, van zijn paard storten. Deze krijger, te identificeren als Agolant, wordt hier echter niet door Arnout van Beaulande gedood maar door Karel de Grote, herkenbaar aan de kroon op zijn vizierhelm en aan zijn wapenkleed, banier en schild met de dubbelkoppige adelaar en de Franse leliën op gouden veld. Is hier eigenlijk wel sprake van de dood van Agolant? In de tweede tekstkolom boven de miniatuur wordt beschreven hoe Karel de Grote de Morenprins Fuerre doodt:
Ende [Karel] hevet Fuerre den prince gevelt,
Mettem: IIIm up dat velt.Ga naar eindnoot10.Ga naar margenoot+
Deze tekst komt veel beter met de afbeelding overeen. Bovendien hebben Karels tegenstanders (de groep krijgers rechts) alle een donkere gelaatskleur, conform het feit dat het hier om Moren gaat. De manschappen van Agolant, zoals die zijn weergegeven in de vorige miniatuur op folio 211v, zijn blank. Ook nu weer komen er in de miniatuur elementen voor die niet in de tekst worden genoemd. In het midden van de miniatuur is Roeland afgebeeld, herkenbaar aan zijn schild met rode klimmende leeuw tegen een goudkleurig veld met geschulpte rand. Met zijn zwaard doorklieft hij een tegenstander: een gebeurtenis die niet door Maerlant wordt vermeld.
In de miniatuur op folio 214r (afb. 3) is in enkele opeenvolgende scènes afgebeeld hoe Roeland met de reus Fernaguut afrekent. Karel de Grote, zo vermeldt Maerlant, had tot dat moment niets tegen deze reus kunnen beginnen. Alle ridders die hij op Fernaguut afstuurde, werden door de reus met één hand opgetild en in een kerker gesmeten. Ten einde raad stuurt Karel de Grote Roeland. Aanvankelijk lijkt Roeland hetzelfde lot te ondergaan:
Roelant quam jegen hem gereden;
Die ruese namene daer ter steden,
Uten zadele hine prant,Ga naar margenoot+
Alleene metter rechter hant,
| |
[pagina 230]
| |
3. KA XX, f. 214r. (Foto KB, Den Haag)
Also alse hi dandere dede.
Ende leidene te diere stede
Upten hals van sinen paerde,
Ende voerdene siere vaerde.Ga naar eindnoot11.Ga naar margenoot+
Uiterst links in de miniatuur zien we de reus afgebeeld, te paard, met Roeland onder de linkerarm geklemd. Aan zijn rechterhand voert hij Roelands paard mee. Het enige dat in deze scène afwijkt van de tekst is dat Fernaguut Roeland onder de linkerarm meevoert, terwijl de tekst de rechterarm noemt. Lejeune en Stiennon zien in de man onder de arm van Fernaguut één van de ridders die eerder door Karel de Grote naar de reus waren gestuurd. Dit is niet terecht: de krijger draagt de wapenrusting van Roeland en de tekst vermeldt diens ontvoering. Maar Roeland laat zich niet willoos meevoeren:
Ende [Roeland] greep den ruese biden baerde.
Updie gopen vanden paerdeGa naar margenoot+
Hevet hine achterwaert gebogen,
Ende es up sinen buuc gevloghen,
Ende vielen beede vanden paerde,
Hi entie ruese updie aerde.Ga naar eindnoot12.
Deze passage is in het midden van de miniatuur verbeeld: Roeland ligt bovenop de buik van de reus. Het in de tekst genoemde detail van de baard van Fernaguut komt niet terug in de miniatuur: de reus is baardeloos afgebeeld. Achter de vechtende Roeland en Fernaguut zijn hun paarden weergegeven. Het vervolg is niet afgebeeld:
Mettien sijn si upghestaen,
Ende so up hare paerde saen.Ga naar eindnoot13.
Wat volgt is een tweegevecht, dat echter evenmin is weergegeven. Hierbij sneuvelen de beide paarden. De kadavers zijn rechts onderaan in de miniatuur afgebeeld. Het gevecht blijft lange tijd onbeslist. Tijdens een rustpauze komt Roeland echter te weten waar zich de zwakke plek van Fernaguut bevindt. Van die wetenschap maakt hij bij het volgende treffen gebruik en dan is het gevecht snel afgelopen, zoals blijkt uit zowel de tekst als de miniatuur:
Mettien nam hi des ruesen swaert,
Ende stac hem ter selver stonde
| |
[pagina 231]
| |
In sine navele eene wonde,
Ende hi spranc van hem bet af.
Die ruese een zwaer luut uutgaf,
Ende riep hulpe alse een zot
An Mahomette, sinen valschen God.Ga naar eindnoot14.
De miniatuur op folio 215r (afb. 4) beeldt enkele scènes af uit de beroemde slag van Roncevalles. De afbeelding is echter enigszins verwarrend omdat een aantal elementen niet in de tekst voorkomt, en omdat er een scène is afgebeeld die pas op folio 215v wordt vermeldt. Een deel van het leger van Karel de Grote, waaronder Roeland en Olivier, zijn in het dal van Roncevalles achtergebleven, waar ze worden aangevallen door de Saracenen. Na dit treffen, waarin Olivier sneuvelt, hebben de Saracenen zich teruggetrokken. Roeland, die treurt om het verlies van zijn vriend, wil zich wreken en zoekt iemand om zijn woede op te koelen:
In dit souken, in dit jaghen,
Vant hi eenen Sarrasijn,
Swarter dan een besinget swijn,Ga naar margenoot+
Die ghescuult was na der plagheGa naar margenoot+
In dat wout in eene haghe.
An eenen boem so bant hi dien,
Dat hi hem niet en mochte ontflien,
Ende es up enen berch ghetoghen
Omme te scouwene van hoghen,
Waer die heidine henen waren.
(...)
Neder so quam hi te dale
Van Roncevale, ende nam den horen,
Van yvore, scone, uutvercoren,
Ende blies met grotre pine.Ga naar eindnoot15.Ga naar margenoot+
4. KA XX, f. 215r. (Foto KB, Den Haag)
| |
[pagina 232]
| |
was afgedaald alvorens hij op zijn hoorn blies. Rechts van deze scène is de Saraceen weergegeven, vastgebonden aan een boom. Dan verhaalt Maerlant hoe de overgebleven Franken afkomen op het hoorngeschal van Roeland. Vervolgens dwingt Roeland de gevangen Saraceen om Marcelijs, de koning der Saracenen, aan te wijzen:
Doe leeddene [de Saraceen] Roelant up dat velt,
Daer dat heidijn here helt,Ga naar margenoot+
Ende hij wijsdem indie porsseGa naar margenoot+
Maercerise up enen roden orsse,
Met eenen schilde die was ront.Ga naar eindnoot16.
Dan vallen de Franken de Saracenen aan:
Gode riep hi ane, den hoghen, [Roeland]
Ende hevet sijn goede swert getogen,Ga naar margenoot+
Ende slouch genen ruese mettien
Vanden hovede tusscen tween dien,Ga naar margenoot+
Ende dat ors oec mids ontwee.
(...)
Maerceris wilde al tselve doen,
Maer Roelant was hem te naer.
Hi [Marcelijs] moeste tgelach betalen daer,
Ende bleef mede ginder doot.Ga naar eindnoot17.
In grote lijnen geeft het rechterdeel van de miniatuur weer wat er in de tekst staat. Enkele details worden echter niet in de tekst genoemd. Zo is, links in de groep strijdende krijgers, de dood van Olivier weergegeven: Olivier, herkenbaar aan zijn wapenrusting met het vrouwengelaat, wordt door een Saraceen met een zwaard in de rug gestoken. Lejeune en Stiennon wijzen erop dat dit detail overeenstemt met de tekst van het Chanson de Roland:
Le chef sarrasin monte un cheval saure.
Il l'éperonne fortement des éperons dorés,
Et il frappe Olivier par derrière, en plein dos.Ga naar eindnoot18.
Rechts van deze scène klieft Roeland man en paard in één slag. De suggestie wordt gewekt dat beide scènes in één gevecht plaatsvinden. De gekroonde krijger tegenover Roeland moet haast wel koning Marcelijs zijn: hij is de enige figuur in de afbeelding die een kroon draagt en overeenkomstig de tekst heeft hij een rond schild. De miniatuur bevat dus beeldelementen die uit verschillende verhalen afkomstig zijn. De scène met de dood van Olivier zou ontleend kunnen zijn aan een geïllustreerd exemplaar van het Chanson de Roland. Het verhaal van de Saraceen aan de boom komt daar weer niet in voor, maar staat beschreven in de Kroniek van pseudo-Turpijn. Daarin wordt vermeld hoe Roeland, na de Saraceen aan een boom te hebben vastgebonden, op een heuvel klimt en daar op zijn hoorn blaast. Eerder lijkt de scène in KA XX hierop terug te gaan, dan dat er sprake zou zijn van een verkeerde interpretatie van Maerlants tekst.
De laatste miniatuur, op folio 216r (afb. 5) geeft het vervolg van de slag van Roncevalles weer. Er zijn twee verschillende episodes afgebeeld die | |
[pagina 233]
| |
5. KA XX, f. 216r. (Foto KB, Den Haag)
door een verticale goudkleurige band van elkaar gescheiden worden. In het linkerdeel is Ganelons straf voor zijn verraad afgebeeld, conform de tekst:
Ende Kavel dede Gauweloen
An vier paerde binden doen,
Up elken sittende enen knecht,
Ende dedene also scueren recht.Ga naar eindnoot19.
De scène, afgebeeld in het rechterdeel van de miniatuur, geeft weer hoe de lichamen van Roeland en Olivier op baren, gedragen door kleine paarden, worden weggevoerd. Achter deze stoet zijn rouwende krijgers te paard afgebeeld. Voorop gaat Turpijn, herkenbaar aan zijn wapenschild en mijter. In het midden van de groep is Karel de Grote weergegeven, met de handen ineengeslagen boven het hoofd. De tekst van Maerlant vermeldt alleen:
Roelande voerdemen tier tijt
Up twee mule in een calijt,Ga naar margenoot+
Mett edelen pellele ghedect.Ga naar eindnoot20.Ga naar margenoot+
Maerlant noemt een praalbed, gedragen door twee muilezels, waarop Roeland vervoerd wordt. Afgebeeld zijn twee keer twee muilezels (afgebeeld als een klein formaat paard). Elk stel draagt een baar, waarop de lichamen van Roeland en Olivier zijn gelegd.
Alle vijf de miniaturen zijn, net als de andere profane miniaturen in KA XX, geplaatst onder of midden in de passage uit de tekst die ze illustreren. Degene die verantwoordelijk was voor de lay-out van het manuscript moet hier van te voren terdege rekening mee hebben gehouden. Vaak volgt de miniatuur op een tekstgedeelte uit de tweede of derde kolom. Tijdens het afschrijven van de tekst kon men niet direct na een laatste regel van een te illustreren tekstgedeelte ruimte overlaten voor de miniatuur en vervolgens doorschrijven, aangezien de miniaturen een breedte van twee of drie kolommen hebben. Bij het bepalen van de lay-out had men rekening te houden met de hoogte van de miniatuur, het feit dat de afbeelding direct op de bijbehorende tekst moest aansluiten èn dat de drie kolommen evenveel regels moesten tellen. Dit zal heel wat rekenwerk met zich mee hebben gebracht, vooral wanneer de miniatuur midden in de tekstkolommen geplaatst moest worden. Blijkbaar achtte men het van groot belang dat de relatie tussen tekst en beeld duidelijk zou zijn. Daarom verkoos men deze ingewikkelde optie boven het eenvoudigweg plaatsen van een miniatuur aan het begin van de tekst, na de rubriek. | |
[pagina 234]
| |
Het lijkt erop dat de miniaturist voor het vervaardigen van deze miniaturen naar voorbeelden heeft gewerkt, gezien het voorkomen van iconografische details die niet in de tekst van Maerlant worden genoemd. In een aantal gevallen echter geven de miniaturen exact weer wat in de tekst wordt vermeld. Enerzijds kan hier sprake zijn van eigen inventies van de miniaturist, in aanvulling op de bestaande composities, waarbij hij zich baseerde op de tekst van Maerlant. Anderzijds kunnen deze overeenkomsten ook verklaard worden door het feit dat de voorbeelden voor de afbeeldingen mogelijk afkomstig waren uit teksten, die eveneens door Maerlant (of Vincentius van Beauvais) zijn gebruikt bij het vervaardigen van de compilatie. Hoe het ook zij, het moge duidelijk zijn dat een juiste interpretatie van deze miniaturen zonder bestudering van de bijbehorende tekst onmogelijk is. Dat wat in de miniaturen ‘staat’ blijkt niet altijd precies overeen te komen met wat er in de tekst van Maerlant staat. Maar dit is vooral een probleem voor de twintigste-eeuwse onderzoeker: de middeleeuwse lezer was dermate met de Roeland-iconografie vertrouwd, dat het herkennen van de afbeeldingen hèm geen moeite kostte. |
|