Madoc. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
• Truus Brandsma en Jos Stöver m.m.v. Raphaël Rijntjes
| |
Het doxaal: oorsprong en functiesOnder een doxaal wordt verstaan een afscheiding tussen priesterkoor en volksruimte, waarop een tribune is gebouwd.Ga naar eindnoot2. De vorm van de scheidingswand kan verschillend zijn, geheel gesloten, of min of meer geopend, maar heeft altijd een of twee doorgangen naar het priesterkoor vanuit de kerkruimte. Meestal rust de doxaaltribune aan de volkszij de op een arcade. Zonder de combinatie van afscheiding en tribune is er van een doxaal geen sprake. Nauw verbonden met het doxaal is de triomfkruisgroep (beeld van een gekruisigde Christus) erboven en één of meer volksaltaren onder de tribune, die als het ware als overhuiving van deze altaren dient. Sinds de achtste eeuw groeit in Westeuropese klooster- en kapittelkerken de gewoonte om het totale priesterkoor, dat wil zeggen hoog- èn laagkoor, door muren van de volksruimte af te zonderen. Op die manier vonden monniken of kapittelheren rust voor hun uitgebreide misliturgie en getijdengebeden. In de loop van de twaalfde eeuw ging men in dergelijke kerken ertoe over om de absolute afscheiding tussen priesters en kerkvolk enigszins op te heffen door de scheidingsmuur te wijzigen in een doxaal. Het doxaal namelijk werd vooral opgericht om het gelovige volk weer te laten deelhebben aan de liturgie van de | |
[pagina 214]
| |
koordiensten. Vanaf de tribune werd op zon- en feestdagen uit de koorliturgie gezongen en gelezen terwijl er ook preken werden uitgesproken. Maar ook in de volksliturgie zelf speelde het doxaal een grote rol: we noemden al het volksaltaar onder het doxaal dat het feitelijk liturgisch centrum voor de volksdiensten werd. Ook de tribune ging een steeds grotere rol spelen: er werden bij voorbeeld wereld- en kerkrechtelijke afkondigingen gedaan, relieken getoond en nieuw gekozen bisschoppen en vorsten voorgesteld. Het doxaal had een algemeen erkende hoge status, juist vanwege zijn plaats in belangrijke kerken. Zeker hield die status verband met de verspreiding van het doxaal, voor 1300, vooral in vorstelijke abdij- en kapittelkerken. Tegen 1350 werden ook orgels op de doxaaltribune geplaatst om de liturgische gezangen te begeleiden. Steeds vaker droeg men aan een altaar op de doxaaltribune ook zielemissen op. Rond 1450 verschijnen er steeds meer doxalen, ook in grotere parochiekerken zonder kapittel of kloostergemeenschap, waarmee hun status en waarde als inrichtingsstuk van de belangrijkste kerken kennelijk verdween. Tegenwoordig resteren er in West-Europa hoogstens een paar honderd van de mogelijk duizenden doxalen die in de Middeleeuwen en daarna werden gebouwd. Zeer veel doxalen verdwenen na het concilie van Trente (1549-1563), waar men onder andere besloot tot een directe deelname van de leken aan de gehele liturgie; de doxalen vormden daarbij een hinderpaal. In de zeventiende en achttiende eeuw werden nog zeer veel doxalen afgebroken als gevolg van de veranderde ruimteopvatting in Barok en Classicisme. Ook de negentiende eeuw bleef niet verschoond van een opruimwoede. Van die laatste werd het doxaal in Emmerik het slachtoffer. Het doxaal wordt met verschillende namen aangeduid. De betiteling doxaal is vrij algemeen en valt waarschijnlijk af te leiden van het middeleeuwse doxâle, een doublet van dorsale, hetgeen ‘achterstuk’ betekent, en nog verwijst naar de oude geheel gesloten koorafscheiding; gerekend vanaf het hoogaltaar vormde de westelijke koormuur immers het achterstuk van het koor. In de Nederlanden is ‘doxaal’ de meest gebruikte term. De Duitse aanduiding is Lettner, dat zowel van lectorium (leesplaats) als van lectrinum (lessenaar) wordt afgeleid. De Franse naam jubé vindt zijn oorsprong in het verzoek van de schriftlezende monnik of kanunnik aan de abt of deken om zegen voor zijn lezing (jube, domne, benedicere). In Engeland sprak men meestal van pulpitum, een verwijzing naar de kanselfunctie van de doxaaltribune.Ga naar eindnoot3. Symbolische duidingen van doxalen werden veelal ontleend aan uitspraken over de ambo (een verhoogd podium tussen koor en schip), waarvan de functies grotendeels door het doxaal werden overgenomen. Het gaat dan met name om de rol in liturgie en rechtspraak.Ga naar eindnoot4. Zo wordt de verklaring van Innocentius III (1198-1216) over de ambo als ‘de Berg Gods’ naar psalm 35: justitia tua Monte Dei veel aangehaald. De verhoogde plaats voor prediking en rechtsuitoefening wordt trouwens vaker benadrukt, bij voorbeeld door de liturgist Durandus (1270), met een verwijzing naar de Bergrede van Christus in psalm 118,37: lex etiam in Monte est. Rupert von Deutz, een liturgist van de elfde eeuw, ziet de ambo als de Berg der Deugden, waarop de diaken bij de evangelielezing het volk moet vermanen en naar God voeren. De openbaarheid van de geloofsverkondi- | |
[pagina 215]
| |
ging wordt ook onderstreept onder andere door Albrecht von Scharfenberg (circa 1260) in zijn graalvertelling Der jüngere Titurel, waarin hij opmerkt dat ‘...man sol am lither (= Lettner) wite kristen glouben kündigen...’ | |
De reconstructie van het doxaal in EmmerikEr zijn verschillende redenen waarom het doxaal in de voormalige kapittelkerk van Sint-Maarten te Emmerik voor onderzoek in aanmerking kwam. De belangrijkste is wel de positie van deze kerk als zetel van één der oudste kapittels van het bisdom Utrecht. Mogelijke vergelijkingen met de andere oudste kapittelkerken in dat bisdom en hun niet of nauwelijks bekende koorafsluitingen, kunnen nuttig zijn voor de studie van de architectuurgeschiedenis. Bovendien gaat het hier om de resten van een der weinige overgebleven doxalen in de Nederlanden en het gebied van de Nederrijn, waar ze juist zeer talrijk waren. Tenslotte is de rijke uitvoering van het Emmerikse doxaal een reden te meer om naar een reconstructie te streven. 1. Aquarel van Jan de Beijer, omstreeks 1735; het interieur van de Sint-Maartenskerk te Emmerik, met het doxaal gezien vanuit het noordwesten.
Bij het onderzoek konden wij uitgaan van een aantal bekende gegevens. Belangrijk waren de sokkels ten westen van het hoogkoor, waarop de dragers van het doxaal rustten, die tijdens de recente restauratie van de kerk werden teruggevonden. Ook konden wij beschikken over een door de Emmerikse kanunnik Petrus Bögel rond 1650 opgesteld document, dat onder andere een schets van de kerkplattegrond vóór 1628 bevat, waarin ook het doxaal en zijn situering genoemd worden. Voorts bestaan er enkele aquarellen van de Utrechtse tekenaar Jan de Beijer uit de jaren 1732 tot 1740 (?), die het interieur van de kerk weerge- | |
[pagina 216]
| |
ven, waarin het doxaal vanuit het noordwesten te zien is (afbeelding 1). Deze tekeningen worden van oudsher als historisch betrouwbaar beschouwd, omdat Jan de Beijer bekend staat om de precieze weergave van zijn objecten. De resultaten van de opgravingen in 1986-1987, die werden geleid door de archeoloog dr. C. Weber, brachten inzicht in de situering van het doxaal ten opzichte van het hoogkoor.Ga naar eindnoot5. Eveneens zijn te noemen de uitkomsten van het bouwhistorisch onderzoek tussen 1985 en 1989 uitgevoerd door dr. H. Flintrop.Ga naar eindnoot6. Het opzetten van een reconstructiemethode was in eerste instantie niet eenvoudig. De vloer van drie grote kelders was bedekt met een tot kniehoogte reikende laag van brokstukken, tussen 50 gram en 50 kilogram zwaar. Naar onze schatting ging het om ruim 2000 verschillende stukken en stukjes. Het leek ons het beste te beginnen met het sorteren van de stukken naar hun oorspronkelijke plaats in de opbouw. Gelukkig waren vooral de grotere fragmenten gemakkelijk te identificeren. Zo waren er bij voorbeeld delen van zuilen bij, maar ook resten van de arcade en van de borstwering. De notitie van de gesorteerde stukken, de fotografische registratie ervan en het schetsen van mogelijke samenhangen tussen de brokken behoorden eveneens tot deze fase van het werk. Duidelijk werd dat de gewelven onder de doxaaltribune voorlopig niet voor reconstitutie in aanmerking konden komen. Er was weliswaar een grote hoeveelheid gewelfribben aanwezig, maar de vormaanwijzende gewelfsleutels ontbraken merendeels. In de volgende fase gingen we over tot het zo compleet mogelijk uitleggen van de westelijke doxaalfaçade (afbeelding 2). Daarbij werden wij enthousiast geholpen door vier studenten bouwgeschiedenis uit Leiden.Ga naar eindnoot7. Al vanaf het begin was het ons duidelijk dat de tekeningen van Jan de Beijer in hoofdlijnen wel klopten, maar dat belangrijke details in werkelijkheid duidelijk afweken. Dit gold met name voor de door hem getekende doxaalzuilen in een soort Hollandse Renaissancestijl, aan de hand waarvan het doxaal tot nu toe2. Een uitgelegde travee van de westelijke façade. (foto Raphaël Rijntjes)
| |
[pagina 217]
| |
3. Reconstructietekening van de westelijke façade door Rob van Breukelen; het bladwerk aan de arcadezone en de kapitelen is niet ingetekend.
rond 1525 tot 1535 gedateerd was. In tegenstelling daarmee vonden wij slechts zuilfragmenten, profielen en decoratiemotieven, die zonder twijfel uit de late Gotiek van het einde der vijftiende eeuw stammen. | |
OnderzoeksresultatenOnze reconstructie leidde tot het volgende beeld van de westelijke façade (afbeelding 3): een doxaal bestaande uit vijf traveeën (boogvakken) in een rijke laat-gotische stijl die vermoedelijk mede beïnvloed werd door Brabantse voorbeelden. De traveeën hadden niet dezelfde breedte, maar de indeling was wel zoals gebruikelijk symmetrisch: van noord naar zuid 2.50, 2.65, 2.95, 2.65 en 2.50 meter, derhalve een totale breedte van 13.25 meter. De totale hoogte wordt door ons op 6.50 tot 7 meter geschat, waarbij de sokkels en zuilen 3.50 meter voor hun rekening namen. De arcadezone, de friezen en de borstwering inclusief de fialen waren bij elkaar nog eens 3.50 meter hoog. Niettemin is het mogelijk dat het doxaal in werkelijkheid nog hoger was, echter niet zo hoog als het door Jan de Beijer getekend werd (ongeveer 8.50 meter); we moeten waarschijnlijk rekening houden met de gewoonte van achttiende- en negentiende-eeuwse architectuurtekenaars om door hen belangrijk geachte bouwdelen naar verhouding groter weer te geven dan zij in werkelijkheid waren. De stijl van het doxaal vertoont grote overeenkomst met het koorgestoelte in de kerk van Sint-Maarten, dat in 1486 geschonken werd ter afsluiting van de gotische verbouwing van het tot dan toe nog romaanse hoogkoor. Een dergelijke verbouwing blijkt steeds te zijn samen gegaan met het oprichten van een (nieuw) doxaal; hierop komen we nog terug. Het doxaal in de kerk van Sint-Joris te Amersfoort, dat eveneens rond 1485 te dateren is, lijkt van de nog bestaande doxalen het meest op dat van Emmerik (afbeelding 4). In vergelijking met Amersfoort is het doxaal van Emmerik wat onevenwichtiger in zijn vormgeving: de bijzonder slanke zuiltjes en sommige | |
[pagina 218]
| |
4. Het doxaal in de kerk van Sint-Joris te Amersfoort, gezien vanuit het westen; evenals in Emmerik zijn hier vijf traveeën aanwezig met drie altaren en twee doorgangen naar het koor. Ook in Amersfoort stonden in totaal acht beelden op consoles boven de pijlers van het doxaal en waarschijnlijk fialen op de borstwering. (foto Jos Stöver)
fijne sculptuurresten passen niet helemaal bij de massieve bovenbouw met zijn wat grove overheersende bladornamenten. De rijkst uitgevoerde zuilen en de kapitelen met druiventrossen (afbeelding 5) behoorden waarschijnlijk bij het middenvak van het doxaal, als verwijzing naar de eucharistieviering op het voornaamste volksaltaar dat daar stond, gewijd aan Sint-Jan de Evangelist en het Heilig Sacrament. Deze patrocinia zijn voor een doxaalaltaar op deze plaats gebruikelijk, en worden door Petrus Bögel 5. Een van de twee kapitelen van het doxaal die waren voorzien van rijk bladwerk en druiventrossen. De overige kapitelen vertoonden alleen bladwerk. (foto Raphaël Rijntjes)
| |
[pagina 219]
| |
met name genoemd, evenals de toewijding van de zij-altaren onder de buitenste doxaalbogen aan de heilige Michaël (noordzijde) en de heilige Barbara (zuidzijde). In de traveeën tussen de drie altaren bevonden zich twee toegangen naar het hoogkoor. Op de doxaalconsoles stonden acht beelden, boven de vier middenzuilen ieder één en boven de hoekenzuilen van het doxaal ieder twee. De beelden werden overhuifd door fraai uitgewerkte baldakijnen. In de iconografie die in de vijftiende eeuw voor doxalen gebruikelijk wordt, moeten we hierbij denken aan een afbeelding van de patroonheilige van de kerk, Sint-Maarten, aangevuld met heiligen waarvoor een bijzondere devotie bestond. Zo zullen de heiligen van de beide zij-altaren ook wel afgebeeld zijn geweest, evenals de naamheiligen van de (onbekende) schenker of schenkers van het doxaal. Symbolisch wordt op deze manier verwezen naar de Gemeenschap der Heiligen, waaraan de gelovigen door vroomheid en schenkingen deel hoopten te krijgen, een opvatting die met name in de late Middeleeuwen sterk leefde. Vele bekende doxalen uit deze periode vertonen dezelfde keuze uit heiligenafbeeldingen, in tegenstelling tot de vroegere voorstellingen van het Laatste Oordeel en/of het leven en lijden van Christus. Uit verfresten konden wij opmaken dat het doxaal te Emmerik vermoedelijk alleen in de onderbouw van kleuren was voorzien. Zo waren de sokkels donkergrijs geverfd, terwijl op de gewelfribben sporen van lichtgrijs, rood en zwart werden aangetroffen. De zuilen en de bovenbouw waren waarschijnlijk slechts dun wit geschilderd. Dit past in het beeld van de laat-gotische sculptuur rond 1500, waarbij met name grote inrichtingsstukken niet langer bont gepolychromeerd werden. Voor beelden hield men langer vast aan veelkleurige afwerking. | |
Voorgangers van het gereconstrueerde doxaalUit vondsten bij archeologisch en bouwhistorisch onderzoekGa naar eindnoot8. bleek dat in de romaanse kerk van Sint-Maarten die rond 1050 voltooid werd, na vrij korte tijd een koorafscheiding door middel van muren werd geplaatst. Deze omsloten het totale priesterkoor inclusief de als laagkoor dienende viering. In het begin van dit artikel hebben we reeds beschreven dat dit vanaf de achtste eeuw in West-Europa regel was. Rond 1250 verving een nieuw kerkschip zijn weggespoelde romaanse voorganger. Toen werd op de westelijke muur van het laagkoor een doxaal gebouwd, waarschijnlijk in een zware romano-gotische vormgeving. In dit stadium bleef het laagkoor dus nog gereserveerd voor de kapittelheren en lagere geestelijken. Als omstreeks 1485 het hoogkoor ingrijpend verbouwd wordt, past het kapittel van Sint-Maarten zich aan bij de al langer heersende gewoonte om zich terug te trekken binnen het hoogkoor. De voorheen als laagkoor gebruikte viering wordt opgegeven en overgelaten aan de volksdiensten. Door de plaatsing van het nieuwe doxaal voor het hoogkoor wordt deze veranderde mentaliteit architectonisch onderstreept, zoals ook de situering van de oorspronkelijke koormuren en nadien van het vroege doxaal de verhouding tussen priesters en leken weerspiegelde. | |
[pagina 220]
| |
Plannen tot herbouwDe bijzondere betekenis van het doxaal te Emmerik gaven wij hierboven al aan. De geslaagde reconstructiepogingen zijn voor de betrokken autoriteiten aanleiding om een herbouw van de westelijke façade met gebruikmaking van de oorspronkelijke resten na te streven. Zowel van de zijde der parochie als van het bisdom Münster, maar evenzeer van de Rheinische Denkmalpflege en het bestuur van de stad Emmerik spant men zich momenteel in om de financiering rond te krijgen. |
|