Madoc. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermdTuinen in de MiddeleeuwenR.E.V. Stuip, C. Vellekoop (red.), Tuinen in de middeleeuwen. Hilversum (Verloren), 1992. Utrechtse bijdragen tot de medivistiek 11. 250 p. Geïll. ISBN 90-6550-243-2. f 40, -Onlangs schreef Jan Wolkers voor NRC Handelsblad een bijzonder interessant artikel over zijn ervaringen met tuinen vanaf zijn vroegste jeugd. Zijn eerste ervaring is dat hij sabbelt aan de rose uitloper van een springbalsemien, ‘aan de tepel van een borst met een omtrek van veertigduizend kilometer’, aldus, men herkent het, Wolkers. Behalve zinnelijke associaties als deze, beschrijft Wolkers | |
[pagina 179]
| |
andere ervaringen die het verblijf in tuinen hem opleverde. ‘In de brandgang achter onze tuin, tussen de schuur en de loods van een garagebedrijf, buiten het gezichtsveld van mijn huisgenoten, richtte ik een klein paradijs in (...).’ Naast deze wat terloopse verwijzing naar de tuin bij uitstek, het paradijs, ontbreken ook de duidingen in de richting van de Oudheid niet. Wolkers spreekt over ‘Flora's kleed’ en over zichzelf als ‘een kleine Apollo die onder zijn gretige handen Daphne in bloem en blad heeft zien opgaan’.Ga naar eindnoot1. Deze antieke en christelijke verwijzingen zijn boeiend, omdat ze blijkbaar aansluiten bij een betekenistraditie in de wereld van de tuin. Wie het onlangs verschenen Tuinen in de middeleeuwen leest, wordt zich bewust van de diverse, oude tradities die de middeleeuwse tuin zijn aanzien gaven. In middeleeuwse beschrijvingen spelen vooral drie aspecten een rol: de antieke locus amoenus, het christelijke paradijs en, vooral in Zuid-Europa, de islamitische tuintraditie. Alvorens deze drie te beschouwen is een waarschuwing op zijn plaats. Veel van wat wij weten over middeleeuwse tuinen is afkomstig uit de literaire traditie, immers: de tuinen zelf bestaan praktisch niet meer. De tuinbeschrijvingen in de literatuur hebben een beperkt werkelijkheidsgehalte omdat zij beantwoorden aan de traditionele eisen van de tuinbeschrijving, de topoi als bij voorbeeld de locus amoenus. Hierin is de tuin een bekoorlijk, ideaal landschap, waar talloze variëteiten bloeien, ongehinderd door klimaat en seizoen. Het lijkt er eeuwig lente en een beekje ruist zacht. Deze topos, via Vergilius uit de Griekse literatuur tot ons gekomen, was de gehele Middeleeuwen onverminderd populair. De ongevoeligheid voor seizoenen, en derhalve de mogelijkheid tot eeuwige bloei, zou ook de bijbelse tuin, het paradijs, hebben gekenmerkt. Weliswaar waren Adam en Eva uit het paradijs verdreven en had de zondvloed de toenmalige aardse natuur weggevaagd, het paradijs zou nog ergens, verborgen voor mensenogen, bestaan. Het heette zich op een berg te bevinden, omringd door vuur. Anders dan in de klassieke traditie, waarin een zekere ongereptheid van de natuur positief gewaardeerd wordt, ziet men in veel middeleeuws werk toch de opvatting dat ongerepte natuur chaos was. Het middeleeuwse denken, gewend aan dubbele bodems, ziet hierin dan tevens een beeld voor het ongeremde driftleven van de mens, dat algemeen als te veroordelen gold. Daarom neemt het paradijs vaak de vorm aan van een ordentelijke, in patronen aangeplante hortus conclusus: een ommuurde, beheerste ruimte. Hoewel het oude paradijs niet meer toegankelijk was, bood het vroege christendom zicht op een nieuw, waarin de door de doop herschapen mens kon binnentreden. Het was de kerk die, met Christus als genadebron, de tuin bevloeide. Zo bezien heeft de veelvuldige aanwezigheid van bronnen en fonteinen een meer dan praktische betekenis. De middeleeuwse hortus conclusus vertoont grote gelijkenis met de besloten tuinen uit het islamitische cultuurgebied. Hier, als in de paradijstuin en de locus amoenus, speelt het water een belangrijke rol. Daarbij is het interessant te zien dat de beleving ‘tuin is buiten’, niet bestaat. Buiten is in de Arabische wereld hitte en stof; tuin betekent koelte, schaduw, groen en wordt derhalve meer met de koele huizen, dus ‘binnen’ geassocieerd. Net als in het paradijs overheerst in de islamitische tuin de ordelijkheid. Een Arabische tuin werd vaak in vieren verdeeld, met diepliggende bloembedden, zodat de tuin het aanzien had van | |
[pagina 180]
| |
een tapijt en de sinaasappels op plukhoogte hingen. Paleistuinen werden met het paradijs uit de koran geassocieerd, een paradijs waarmee de godvrezenden zullen worden beloond. Op dezelfde wijze verleent de vorst de genade de paleistuin te mogen betreden. In Tuinen in de middeleeuwen wordt op een aantal tuintypen ingegaan. Te onderscheiden vallen kloostertuinen, adellijke en vorstelijke tuinen en stadstuinen. Over inrichting en gebruik van deze tuinen valt in de bundel veel behartenswaardigs te vinden, ondanks een soms reusachtig gebrek aan werkelijk betrouwbare bronnen. Zelfs van kloostertuinen is weinig tot niets over, maar uit tekeningen en beschrijvingen kan betrekkelijk veel worden opgemaakt; men denke aan de plattegrond van Sankt Gallen uit ca. 820. Buiten een boomgaard en een kruisgangtuin was in een kloostertuin steeds een medicinale kruidentuin te vinden, de herbularius. Groenten en overige kruiden bevonden zich in andere, vaak verhoogde bedden. Ook vogelkooien ontbraken niet. Een muur weerde ongewenste bezoekers, inclusief wild. Over de beplanting van middeleeuwse tuinen zijn we ingelicht door onder andere de capitularia van Karel de Grote, waarin in 812 een kleine negentig soorten planten worden genoemd die in de keizerlijke tuinen zouden moeten voorkomen. Tevens kan de phyto-archeologie, zeker voor de onduidelijke Nederlandse situatie, aanvullende informatie bieden: ploegsporen, plantgaten, percelering en zelfs wortelstelsels worden aangetroffen. Over adellijke en vorstelijke tuinen is vrij veel bekend. We herkennen de literaire topoi, maar zeker is dat deze tuinen naast een nuts- ook beslist een lustfunctie vervulden. Conversaties op zodenbanken moeten deel hebben uitgemaakt van dergelijke lusthoftaferelen. Gelegen in de nabijheid van of zelfs binnen de ommuring van het kasteel was de middeleeuwse tuin nog niet architectonisch gerelateerd aan het gebouw, zoals later bij voorbeeld door het doortrekken van lengte-assen zou worden gerealiseerd. Een artikel over de Parijse tuinen van de Franse vorsten geeft inzicht in de diverse functies ervan. Behalve voor de ontvangst van officiële gasten, de ‘fêtes de chevalerie’, diende de tuin voor de rechtspraak. Buiten de muren lag dan nog een verger, een gebruikstuin, die langzaam evolueerde tot een soort speelveld waar duels plaatsvonden, bijgewoond door een ‘multitude des spectateurs’. Ook hier bestond nog geen verbinding tussen paleis en tuin in architectonische zin, al werden wel diverse zalen voorzien van grote vensters om zicht op de tuinen, de ‘terrasses’ en ‘perrons’ te bieden. In de tuinen verbleven, gekooid weliswaar, ook wilde dieren, de ‘bestes etranges’ zoals leeuwen, luipaarden, ijsberen, maar ook parkieten. Prestige-objecten als tuinen en dierenverzamelingen blijken een rol te hebben gespeeld in de vestiging van een gecentraliseerd vorstelijk gezag en de profilering van Parijs als hoofdstad. Omtrent de derde vorm van middeleeuwse tuinen, de stadstuin, zijn we slecht ingelicht. Huizen met tuintjes moeten in de middeleeuwse ommuurde steden dun gezaaid zijn geweest. Wel was de stadswal vaak ruim bemeten, zodat er plaats was voor open stukken die vermoedelijk wel als moestuinen en boomgaarden in gebruik waren. Vaak vielen deze aan stedelijke uitbreidingen ten offer. De stedelijke kloostertuinen wisten zich beter te handhaven, terwijl ook de kerkhoven open ruimten vormden die echter geenszins de sereniteit boden die | |
[pagina 181]
| |
wij ons er bij voorstellen: het verblijf aldaar was voor de levenden vooral recreatief. Tenslotte waren er de doelen, open ruimten die in de ontspanningssfeer een voorname plaats innamen. Buiten de stad kon het bestuur aan deze en gene percelen toewijzen voor particulier gebruik, maar bovendien bevonden zich daar vee-, jaarmarkt- en kermisterreinen. In de Middeleeuwen ziet men niet dat het gebrek aan stedelijk groen in het binnenhuis met bloemen en kamerplanten wordt gecompenseerd. Wel valt een grote voorliefde voor florale motieven in schilderingen en stoffen waar te nemen, vooral in laat-middeleeuws Italië. Deze afbeeldingen, die ook vaak mensen tonen, zijn doorgaans ontleend aan ridderromans. Een derde rode draad die door de bundel loopt is die van de tuin in de literatuur. Hierbij is niet zozeer de vraag van belang in hoeverre het uiterlijk van de tuin reëel is, maar in welke omstandigheden sprake is van een tuin en van tuinscènes. Vaak wordt de natuur beschreven om de stemming van de hoofdpersoon te onderstrepen of soms om er een contrast mee te vormen, wat wel de topos van de Natureingang wordt genoemd. De literaire tuinen zijn vaak wondere plaatsen waar verlokking en dreiging te vinden zijn, en niet zelden zijn liefdesbeschrijvingen in tuinen gesitueerd. In de literatuur komt men regelmatig de combinatie muziek, dans en tuinen tegen, waarbij opvalt dat in de Latijnse traditie vooral vogelgezang, en in de volkstaal vaak muzikanten en dansers een rol spelen. Tuinen in de middeleeuwen is een bundel in de reeks Utrechtse bijdragen tot de mediëvistiek. Deze reeks bood al eerder zeer aantrekkelijke titels en Tuinen is hierop geen uitzondering. In het enorme aanbod aan historische tuinboeken is dit een juweeltje, met een diepgang die het gemiddelde tuinboek verre overtreft. Niettemin is er wel kritiek denkbaar. Allereerst is het aantal artikelen vrij groot: veertien plus een - overigens wat tegenvallende - inleiding van F.W.N. Hugenholtz. Daardoor maakt het geheel een wat versnipperde indruk en ook komen er nogal wat doublures in voor. Een en ander is zeker in de hand gewerkt door het feit dat de bundel bestaat uit omgewerkte lezingen die in 1989 gehouden zijn aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Mijns inziens ontbeert de bundel te zeer een redactionele structurering. Helemaal evenwichtig is de inhoud ook niet: naar mijn gevoel zijn de literaire artikelen iets oververtegenwoordigd. Evenwel mag worden gezegd dat de meeste artikelen zeer lezenswaardig zijn en dat zij ons een beeld geven niet alleen van middeleeuwse tuinen, maar vooral ook van de beleving van deze tuinen door de middeleeuwse bezoeker, eigenaar of lezer. Het boek is een aanwinst voor elke tuinier voor wie een boom niet slechts een boom en een fontein niet slechts een fontein is. Tuinen waren op diverse niveaus betekenisdragers: er werd betekenisvol getuinierd in de Middeleeuwen. Erik Lips |
|