loofwaardig. Als protagonisten fungeren de leden van een niet-adellijke familie uit Chartres: een perkamentmaker (die weduwnaar is), zijn moeder, zijn drie dochters en zoon die gezamenlijk het kruis hebben aangenomen. De vragen die door deze personages opgeroepen worden, zijn onder andere de volgende: is het voorstelbaar dat er in het elfde-eeuwse Chartres op commerciële basis perkament gemaakt werd, buiten het klooster? Kan een familie van ambachtslieden in die tijd zo vermogend zijn, dat ze zich verschillende paarden en een bediende kan permitteren? Is het geloofwaardig dat de kinderen uit de familie Latijn konden leren zonder voorbestemd te zijn voor een clericale ‘loopbaan’? Ik vraag mij ten zeerste af of een dergelijke familie in de late elfde eeuw te vinden is geweest. Ik kan mij bij voorbeeld ook niet voorstellen dat de vijftienjarige zoon van de perkamentmaker een discussie over politiek en theologie voert met een priester, of dat de dochters op scholastieke wijze hun zieleheil overpeinzen. In enkele delen van het verhaal, vooral in de beschrijving van hun oponthoud te Constantinopel,
lijkt de familie veel meer op een groep toeristen dan op bezielde kruisvaarders. Deze indruk wordt versterkt door de woorden die sommige personages in de mond gelegd krijgen: soms lijkt het alsof er uit de guide Michelin wordt voorgedragen. Om enig inzicht te kunnen geven in verschillende aspecten van de achtergrond van de eerste kruistocht heeft de schrijfster aan de protagonisten enkele opmerkelijke connecties met de hogere lagen van de bevolking toegeschreven. Zo komt één van de dochters via via in contact met de Byzantijnse prinses Anna Comnena, een andere dochter heeft een liefdesaffaire met Bohemund van Tarente (een belangrijk aanvoerder van de eerste kruistocht), resulterend in de geboorte van een dochtertje. Op deze wijze worden de fictieve aan de historische personages verbonden.
Daar waar de schrijfster tamelijk dicht bij de historische bronnen blijft, is de ‘historische verbeelding’ naar mijn idee het meest geslaagd. De chronologie van de gebeurtenissen heeft ze overgenomen uit de Latijnse kruisvaartkronieken en deze kronieken gebruikt ze ook om verschilende aspecten van de kruistocht te belichten. In haar schildering van bij voorbeeld de kerkelijke opvattingen over inrichting en doel van de kruistocht, de houding van de christenen tegenover de moslims, de verhouding tussen kruisvaarders en Byzantijnen, de ontberingen die het ‘volk Gods’ moet doorstaan in Klein-Azië en het Heilige Land en de machtspolitieke machinaties van de deelnemende adel is Bourin zeer overtuigend, maar dat is nu juist de andere kant van de medaille die zij wilde beschrijven...
Wat betreft de ‘gelukkige proeve van romankunst’, daarover ben ik nog minder te spreken. De schrijfster heeft haar roman zozeer aan de (fictieve) personages opgehangen dat bijna alle gebeurtenissen verteld worden door die personages zelf. Dat de chroniqueur Fulkert van Chartres (een historisch personage) sprekend opgevoerd wordt en voordraagt uit eigen werk is het minst storend; zijn uitspraken verwoorden heel direct de contemporaine ideeën over de expeditio crucis en die klinken uit de mond van een lid van de clerus heel aannemelijk. Dat de andere personages voortdurend aan elkaar vertellen wat er gaande is, maakt hen tot uiterst platte karakters en wekt de indruk dat de kruistocht een reizend theekransje op grote schaal is: er wordt meer gepraat dan gevochten. De melodramatische trekken die het verhaal hiermee soms krijgt, hadden