Madoc. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
J. Le Goff (red.), De wereld van de middeleeuwen. Amsterdam (Agon), 1991. 400 p. ISBN 90-5157-088-0. f 49,50.L'uomo medievale, in 1987 verschenen in Bari, is door uitgeverij Agon in vertaling uitgebracht als onderdeel van een reeks over De wereld van.... Behalve de Middeleeuwen komen daarin bij voorbeeld de Egyptenaren, de Grieken, de Romeinen en de Renaissance aan bod. Het hier te bespreken boek is een bundel, die naast een inleiding door Le Goff tien artikelen telt. Het pleit voor de Nederlandse uitgever dat de bijdragen die niet oorspronkelijk in het Italiaans werden geschreven, rechtstreeks zijn vertaald uit de grondtekst. Overigens is de editie ook buitengewoon verzorgd: het vierhonderd pagina's tellende boek is gezet in een prettig leesbare letter en uitstekend gebonden. De behandelde periode reikt van de elfde tot en met de vijftiende eeuw (p. 21). Bestudering van de inhoudsopgave leert dat de oorspronkelijke Italiaanse titel een betere afspiegeling vormt van de inhoud dan de Nederlandse. In elk hoofdstuk wordt namelijk een karakter neergezet, zoals ‘De stedeling’, ‘De intellectueel’, of ‘De heilige’. Wie net als ik reeds in het eerste college mediëvistiek heeft geleerd dat zoiets als ‘de’ middeleeuwse mens niet bestaat, zal enige vrees voor stereotypen moeten overwinnen alvorens aan dit boek te beginnen. Le Goff meldt in zijn inleiding (p. 8) dat de eerste bijdrage, van de hand van Giovanni Miccoli, op uitdrukkelijk verzoek van de schrijver niet ‘De monnik’ maar ‘De monniken’ is gedoopt, waaruit kan worden afgeleid dat tenminste één van de auteurs moeite heeft gehad met een typering van zijn onderwerp in enkelvoud. De overige negen artikelen zijn getiteld ‘De krijgsman en de ridder’ (Franco Cardini), ‘De boer en het werk op het land’ (Giovanni Cherubini), ‘De stedeling’ (Jacques Rossiaud), ‘De intellectueel’ (Mariateresa Fumagalli Beonio Brocchieri), ‘De kunstenaar’ (Enrico Castelnuovo), ‘De koopman’ (Aron Ja. Goerevitsj), ‘De vrouwen en de familie’ (Christiane Klapisch-Zuber), ‘De heilige’ (André Vauchez) en ‘De marginaal’ (Bronislaw Geremek). Wat deze heterogene karakters bond en tot middeleeuwers maakte, is volgens Le Goff dat zij ‘gemeenschappelijke gedachtenstructuren en gelijksoortige overtuigingen, fantasieën en obsessies’ kenden (p. 33). Kenmerkend voor de Middeleeuwen zou onder meer zijn geweest dat het merendeel van de mensen ongeletterd was, werd geobsedeerd door de zonde, dacht in symbolen en zich had te schikken naar de hiërarchische plaats die paste bij zijn stand. De bonte stoet van karakters die in deze bundel voorbijtrekt, doet de vraag rijzen welke motieven aan de keuze van de onderwerpen ten grondslag hebben gelegen. Volgens de inleiding diende het middeleeuwse denken over de structuur van de maatschappij als uitgangspunt. Daarom, aldus Le Goff, zijn vooropgeplaatst de oratores, de bellatores en de laboratores, overeenkomstig de omstreeks het jaar 1000 gangbaar geworden functionele driedeling van de samenleving in bidders, strijders en werkers. De volgende drie typen hebben | |
[pagina 175]
| |
betrekking op nadere verfijningen van dit schema onder invloed van ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen: stedelingen, intellectuelen en kooplieden zouden zich een plaats in de standentheorieën hebben verworven dank zij de opkomst van de stad. De laatste vier groepen worden gekarakteriseerd als twee paren van respectievelijk buitenstaanders (vrouwen en kunstenaars) en extremen (marginalen en heiligen). Laten de artikelen zich langs deze weg enigszins groeperen, zij vormen hierdoor nog geen vanzelfsprekende eenheid. Niet alle auteurs hebben daadwerkelijk de toenmalige ideeën over de status of de positie van ‘hun’ karakter als richtinggevend principe uitgewerkt. Sommigen verzanden in een heilloze poging om een overzicht te geven van zo veel mogelijk aspecten van het leven van het betreffende personage. De bijdragen van bij voorbeeld Cherubini (‘De boer’), Rossiaud (‘De stedeling’) en Goerevitsj (‘De koopman’) zijn zo breed opgezet, dat er wel overvloedige, maar weinig gestructureerde informatie wordt geboden. Het is niet duidelijk of met het schetsen van de gekozen karakters wordt nagestreefd een volledig of zelfs maar een representatief beeld te geven van ‘de wereld’ of ‘de mens’ van de Middeleeuwen. Volgens de inleiding heeft men zich willen beperken tot ‘de essentiële elementen, zodat die mens niet uiteen zou vallen in ontelbare typologische snippers’ (p. 20). Dat zou bij voorbeeld de reden zijn waarom bij de oratores slechts de kloosterlingen van de zogenaamde ‘oude orden’ zijn behandeld, terwijl de bedelmonniken buiten beschouwing blijven. Zeker gezien de chronologische afbakening van het boek is het op zijn minst aanvechtbaar dat met de gemaakte keuze inderdaad de meest ‘essentiële elementen’ zijn behandeld, zoals Le Goff pretendeert. Op de samenleving van de latere Middeleeuwen hebben de toen sterk op de voorgrond tredende bedelorden een geweldige invloed gehad, terwijl de betekenis van meer teruggetrokken levende monniken als bij voorbeeld de benedictijnen tanende was. Miccoli houdt dan ook op waar het spannend wordt, namelijk op het moment dat de oude orden in crisis verkeren en de bedelorden op het toneel verschijnen. Verder wordt onder de oratores ook de seculiere geestelijke, sleutelfiguur in de overdracht van religieuze en ethische normen en waarden, node gemist. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat bij de keuze van de onderwerpen het min of meer toevallig beschikbaar zijn van auteurs een zeker zo belangrijke factor was als het invullen van een beredeneerde opzet. Dit moge legitiem zijn, het roept wel bezwaren op tegen de nogal pretentieuze inleiding. Deze bedenkingen worden alleen maar sterker bij het lezen van de mededeling dat men zich bij de onderwerpskeuze mede heeft laten leiden door een zekere gemakzucht. Zo zijn volgens Le Goff de heer, de arme en de ketter buiten beschouwing gelaten omdat de vraagstukken rond feodaliteit, armoede en ketterij te complex werden geacht (p. 20-21). Deze constateringen laten onverlet dat de bundel een aantal fraaie artikelen bevat. De bijdragen van bij voorbeeld Miccoli (‘De monnik’) en Castelnuovo (‘De kunstenaar’) vormen zonder meer aangename en boeiende lectuur. Andere stukken konden mij minder bekoren. De tekst van Brocchieri over de intellectueel is weliswaar uiterst leesbaar, vooral dank zij enkele goed gekozen voorbeeldpersonages, maar beperkt zich naar mijn smaak te zeer tot de top van de | |
[pagina 176]
| |
geletterden, de echte geleerden. Bij iemand als Cardini (‘De krijgsman en de ridder’) doet zich het probleem voor dat een specialist te veel kwijt wil in te weinig ruimte. Het artikel is erg compact geschreven, hetgeen de leesbaarheid niet ten goede komt. Hier stuiten wij op een euvel dat de hele bundel aankleeft. Wie niet beschikt over enige voorkennis raakt in menig artikel spoedig het spoor bijster in de complexiteit en de overvloed aan informatie die wordt uitgestort. Daarentegen zullen lezers die wel enigszins thuis zijn in de mediëvistiek zich storen aan het feit dat enkele auteurs hun stokpaardjes berijden, en daardoor niet veel meer doen dan herhalen wat zij zelf eerder en vaak beter of minder compact hebben geschreven. Beide publieksgroepen wordt bovendien de mogelijkheid onthouden de bronnen van de auteurs na te slaan, omdat alleen de inleiding is geannoteerd. De conclusie moet zijn dat dit boek geen ideale inleiding vormt voor de leek in de mediëvistiek. Wie echter enigszins beslagen ten ijs komt, heeft in deze bundel een aangenaam leesboek van de betere soort, met een nuttige samenvatting van de inzichten op enkele deelterreinen. Ondanks de pretenties van de titel en de inleiding wordt weliswaar geen volledig beeld van de wereld van de Middeleeuwen gegeven, maar wel wordt de lezer vergast op een aantal aardige, soms krachtig neergezette karakterschetsen. Gerrit Verhoeven |
|