Madoc. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
• Martin van Schaik
| |
[pagina 168]
| |
In de B-initiaal stemt David zijn haro. De voet van de harp bevindt zich in een opgerold foedraal. Herdringen, Schlossbibliothek, psalter zonder signatuur, fol. 6r. Engeland, ca. 1290.
tot uitdrukking. De achterliggende gedachte is daarbij, dat de snaren van het instrument de leden van de Ecclesia voorstellen de gemeenschap der gelovigen die onderling in harmonie dienen te zijn. Daarnaast is er het motief van David die voor koning Saul zijn harp tokkelt. De gedachtengang daarvan is, dat David door middel van zijn harpspel het verstoorde evenwicht tussen lichaam en ziel herstelt. Hij ordent als het ware de microkosmos van Saul. Dit bijbels motief is in essentie analoog aan dat uit de Griekse Orpheus-mythe. De lichaamshouding die koning David tijdens het stemmen of spelen inneemt, kan als volgt worden beschreven: David is altijd gezeten op een troon in een doorgaans iets gedraaide lichaamshouding zodat zijn rechterschouder zichtbaar is. Op de plaats waar de klankkast van de harp overgaat in de hals lijkt het instrument met de achterzijde van de klankkast tegen de borst of linkerschouder te drukken. Deze schouder is dan ook meestal niet zichtbaar. De voet van de doorgaans kleine harp rust op zijn dijbenen. Als we vervolgens gedetailleerd kijken hoe het foedraal in middeleeuwse illuminaties is afgebeeld, dan kan worden geconstateerd dat dit voorwerp zich in de meeste gevallen eveneens op David's linker dijbeen bevindt. In een aantal afbeeldingen ligt het foedraal echter als een los voorwerp naast David op zijn zetel. De constatering dat het foedraal niet altijd is afgebeeld op de benen van de harpist maar ook ernaast, is van belang. Zij weerlegt namelijk de stelling dat het harpfoedraal de betekenis zou hebben van ‘an artistic figleaf’ een veronderstelling die naar mijn idee nergens op kan worden gebaseerd.Ga naar eindnoot2. Behalve het verschil in plaats waar het foedraal zich op de afbeeldingen bevindt, valt met name de uniformiteit in vormgeving op waarmee dit voorwerp is getekend. Op sommige afbeeldingen heeft het foedraal duidelijk een puntvorm. Deze vorm vertoont overeenkomsten met de contouren van de harp, hetgeen de interpretatie van het foedraal als harpzak ondersteunt. Gebogen lijnen in het getekende foedraal kunnen duiden op grove vouwen, hetgeen een indicatie zou kunnen zijn dat het uit een stug materiaal was vervaardigd. Een ander, niet minder interessant aspect is de kleur. Indien in de verschillende handschriften één bepaalde kleur voor het foedraal gebruikt zou zijn of zou overheersen, dan zou daaruit wellicht informatie kunnen worden afgeleid omtrent het gebruikte materiaal of de esoterische betekenis van de gebruikte kleur. | |
[pagina 169]
| |
Dit is echter niet het geval. Het aantal kleuren waarmee de foedralen in de handschriften zijn afgebeeld is aanzienlijk. De kleuren die we aantreffen aan de buitenzijde van het foedraal variëren van groen (soms mintgroen) tot wit, zwart, grijs, (vaal)bruin, rose, oranje, lichtblauw en perkamentkleurig. In het laatste geval gaat het om een foedraaltekening die niet is ingekleurd. Sommige illustratoren beelden niet alleen de buitenzijde van het foedraal af, maar laten ons ook de binnenzijde zien. Wat op zulke afbeeldingen opvalt, is dat de kleur van de binnen- en buitenzijde niet dezelfde is. Evenals de kleur van de harpfoedralen zelf, laat ook de kleurschakering van de binnen- en buitenkant een bonte verscheidenheid zien: groen met rood, rose met wit, oranje met groen, zwart met wit, lichtblauw met lichtgrijs, wit met vaalgroen. Juist dit verschil in kleur ontkracht de opvatting dat het foedraal in dit opzicht een symbolische betekenis zou hebben. Helaas zijn schriftelijke mededelingen over harpfoedralen in middeleeuwse teksten vrij zeldzaam. Enige informatie omtrent het foedraal kan worden afgeleid uit de Oudierse sage Táin Bó Froích, (‘De diefstal van de runderen van Froech’). In Táin Bó Froích, dat vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw in een viertal verzamelhandschriften is overgeleverd, komt een passage voor waarin een uitvoerige beschrijving wordt gegeven van een harpfoedraal. ‘Sennat do chruitti dúnn’, ol Ailill fri Fróech. ‘Sennat ém’, ol Fróech. Crottbuilg di chrocnib doborchon impu cona n-imdénum di phartaing foa n-imdénum di ór ocus arggut. Bíann n-erbbad impu a mmedón ba gilithir snechtae; sella dubglassa inna medón-sidi. Bruitt lín gilithir fúan ngéissi imna téta. Crotta di ór ocus arggut ocus findruini co ndelbaib nathrach ocus én mílchon di ór ocus arggut.Ga naar eindnoot3. Een sleutelpositie bij de interpretatie van het bovenstaande tekstfragment neemt het Oudierse croit in. Uit recent onderzoek blijkt dat de term crott niet alleen werd gebruikt als de benaming voor een lier, maar dat ook de Ierse harp met dit woord kon worden aangeduid. Builg kan worden vertaald met ‘zak’ of ‘omhulsel’ en is wat betekenis betreft te vergelijken met het huidige Engelse belly. Dienovereenkomstig kan de term crottbuilg in versregel 76 worden vertaald met ‘harpzak’. Het tekstfragment vermeldt verder dat het materiaal waaruit het foedraal is vervaardigd het vel van een otter is. Otterbont als materiaal voor een harpfoedraal is zeer goed denkbaar. De otter heeft een fraaie gladde pels, met een zeer dichte ondervacht die één van de sterkste bontsoorten levert. Deze eigenschap maakt dat het bont zeer geschikt is om te verwerken tot voorwerpen die bescherming moeten bieden tegen weersomstandigheden of die beschadiging moeten voorkomen. De natuurlijke hoofdkleuren van de otterhuid zijn donkerbruin en lichtgrijs. Uit de inventarisatie van het beeldmateriaal blijkt dat slechts drie harpfoedralen de kleuren donkerbruin en grijs hebben. Gesteld dat de pels | |
[pagina 170]
| |
van de otter het gebruikelijke materiaal vormde voor de vervaardiging van het harpfoedraal, dan moet deze dus dikwijls geverfd zijn geweest. Het verven van leder was in de Middeleeuwen geenszins een vreemd verschijnsel. In de Ierse tekst is sprake van een harpfoedraal dat ‘uit parthisch leder’ (di phartaing) was vervaardigd. Parthisch leder, in het Latijn aangeduid als parthica pellis, had als karakteristieke eigenschap dat het purperrood was geverfd. De auteur van de Oudierse tekst gaat in zijn uiteenzetting over de harp volgens een bepaalde volgorde te werk. Hij begint met de beschrijving van uiterlijke kenmerken van het ingepakte instrument en eindigt met een uitvoerige beschrijving van de versieringen en het materiaal waaruit de harp vervaardigd was. In deze uiteenzetting wordt onder andere meegedeeld dat zich in het midden om de harp - dus in feite aan de binnenzijde van het harpfoedraal - een sneeuwwit geitevel bevond. Deze beschrijving sluit nauw aan bij hetgeen op twee middeleeuwse afbeeldingen is te zien.Ga naar eindnoot4. Ook daar is aan de binnenzijde van het harpfoedraal duidelijk een witte lap stof zichtbaar, die gedeeltelijk over de rand van het in elkaar gevouwen foedraal is gedrapeerd. Ondanks deze opvallende parallel met het Ierse tekstfragment, is het te vroeg om hieruit enige zekerheid te kunnen afleiden omtrent een algemeen gebruik van geitevellen in harpfoedralen. Daarvoor is het iconografische bewijsmateriaal te summier. Een opmerkelijk beeld levert de inventarisatie op naar de geografische herkomst van de foedraalafbeeldingen. Vrijwel alle handschriften waarin foedralen voorkomen blijken tot stand gekomen in het Britse cultuurgebied. Slechts in drie gevallen gaat het om Franse handschriften waarin foedralen zijn afgebeeld.Ga naar eindnoot5. Onderling vertonen de drie een grote mate van overeenkomst wat betreft de gebruikte techniek en thematiek. De gebruikte illuminatiestijl is onmiskenbaar die, welke in Noordoost-Frankrijk in handschriften uit de eerste helft van de dertiende eeuw werd toegepast. Het gaat om een style de plis en cuvette, die binnen de kunstgeschiedenis wordt aangeduid met de Duitse benaming MuldenfaltenstilGa naar eindnoot6. Omdat de belangstelling voor handschriften met illuminaties in de Muldenfaltenstil groot was, zijn er mogelijk meerdere illustratiecentra geweest. Een geografische mobiliteit tussen de illustratoren van deze centra onderling en tussen de illustratoren en hun opdrachtgevers is niet ondenkbaar. Bovendien bestond er tussen Noord-Frankrijk en Engeland sinds de Normandische verovering door Engeland tussen 1066 en 1200 een politieke en culturele band. Dit leidde er onder meer toe dat op het gebied van de psalterilluminatie, een sterke beïnvloeding vanuit Engeland naar Noord-Frankrijk plaatsvond. Dit was met name het geval op het gebied van de psalmindeling en de themakeuze van de illuminaties. De leidende rol van Engeland binnen de psalmilluminatie is gedurende de tweede helft van de twaalfde en de eerste helft van de dertiende eeuw in de Franse handschriften manifest. Ook in de drie Franse handschriften waarin harpfoedralen voorkomen is de Engelse invloed op meerdere plaatsen nawijsbaar. De Franse origine van deze handschriften kan mijns inziens de constatering dat het harpfoedraal een typisch Engels voorwerp was dan ook niet wezenlijk ontkrachten. Naast de iconografische bewijsplaatsen in handschriften die uit Engeland afkomstig zijn of door de Engelse illustratiekunst zijn beïnvloed, zijn er enkele voorbeelden bekend van gebeeldhouwde harpfoedralen. Deze bevinden zich in | |
[pagina 171]
| |
het Victoria and Albert Museum te Londen. Bij twee van deze afbeeldingen is de harpist een harpspelende engel; in het derde geval gaat het om koning David die zijn harp tokkelt. Voor alle beeldhouwwerken is een grijze steensoort gebruikt, zodat daaruit geen gegevens over de kleur van het harpfoedraal kunnen worden afgeleid.
Als we de gegevens over het harpfoedraal samenvatten levert dat het volgende beeld op. Harpfoedralen treffen we vrijwel altijd aan op religieuze afbeeldingen vanaf ongeveer 1200 tot in het begin van de vijftiende eeuw. In tegenstelling tot de harpmotieven op die afbeeldingen, lijkt het foedraal geen symbolische betekenis te hebben. De mogelijkheid dat de kleur van het foedraal een symbolische betekenis zou hebben wordt weerlegd door de grote variatie in kleuren waarmee het voorwerp is afgebeeld. Als materiaal waaruit het foedraal kan zijn vervaardigd komt ottervel in aanmerking. Dit materiaal kon immers goed worden geverfd. De functie van de harpfoedralen kan tweeledig zijn. Ten eerste kan het ottervel bescherming bieden tijdens het transport van het vrij kostbare muziekinstrument. Het geitevel dat soms aan de binnenzijde van het foedraal is te zien, en dat uit een zachter materiaal bestaat dan het foedraal zelf, geeft daarbij mogelijk extra bescherming tegen beschadiging van de snaren en versieringen op de klankkast. Dit aspect zal zeker een belangrijke rol hebben gespeeld gezien de grote mobiliteit van de middeleeuwse speellieden. Daarnaast kan het harpfoedraal ook zijn gebruikt om de voet van de harp op zijn plaats te houden als deze tijdens het bespelen op de dijbenen van de harpist rust. Ik neig er dan ook toe het harpfoedraal te beschouwen als de iconografische weergave van een reëel gebruiksvoorwerp dat zijn oorsprong vindt in het Britse cultuurgebied en waarvan, met uitzondering van Noord-Frankrijk, geen verspreiding op het continent aanwijsbaar is. |
|