zeventiende-eeuwse, drukwerken voorkomen, ontbreken nog in deze vroege periode.
Voor het drukken van een boek is, net als voor het schrijven van een handschrift, een voorbeeld nodig waarnaar de tekst wordt gezet. Als er eenmaal een groot aantal teksten in druk is verschenen, gebeurt het regelmatig dat drukkers een exemplaar van een gedrukte tekst als kopij gebruiken, maar als het gaat om een editio princeps, een tekst die nog niet eerder in druk is verschenen, is de drukker natuurlijk aangewezen op een handschrift als kopij. De tekst in het handschrift of de druk moet wel voorbewerkt worden; de tekst wordt namelijk niet in de logische volgorde waarin hij in de kopij staat gedrukt, dus moeten er allerlei berekeningen gemaakt worden alvorens de tekst gezet en op de pers gelegd kan worden. Bij deze berekeningen spelen zaken als het verlangde formaat en het lettertype een belangrijke rol.
Van de vele handschriften en incunabelen die gebruikt moeten zijn als drukkerskopij, zijn er nog maar heel weinig over. Het ligt voor de hand dat de kopij tijdens het drukproces uit elkaar werd gehaald om verschillende zetters tegelijkertijd hun werk te kunnen laten doen en dat die, als het drukwerk eenmaal gedaan was, als onbruikbaar werd weggegooid. Een bekend voorbeeld van een handschrift dat als kopij voor een gedrukte editie gediend heeft, wordt in het Brits Museum in Londen bewaard (Ms Add 10.290). Jacob Bellaert gebruikte dit handschrift om in 1485 een Nederlandse vertaling van Raoul le Fèvre's Historie van Jason te drukken. De tekst in het handschrift staat vol met streepjes, haakjes en aanwijzingen en deze komen globaal overeen met kolom- en pagina-indelingen in de gedrukte editie.
Als de tekst kant en klaar gedrukt is, betekent dit dat er veel exemplaren van een vrijwel identieke tekst op de markt verschijnen. Dat niet alle exemplaren van één oplage van een drukker identiek zijn, kan allerlei oorzaken hebben. Er werden natuurlijk wel eens fouten in het zetwerk geconstateerd die nog op de pers gecorrigeerd werden, maar het gebeurde ook wel dat het zetsel uit elkaar viel (in pastei viel) waardoor een hele pagina opnieuw gezet moest worden en er haast onvermijdelijk veranderingen in de tekst ontstonden. Toch treedt er met de invoering van de drukpers een grote mate van standaardisering op; veel exemplaren van één tekst zien er (vrijwel) hetzelfde uit. Deze standaardisering betekent overigens niet dat als er eenmaal een gedrukte versie van een tekst voorhanden was, deze ook de standaardeditie werd. Zeer vaak werden ook voor nieuwe uitgaven van eenzelfde tekst opnieuw handschriften gebruikt omdat daarin nog onuitgegeven stukken tekst voorkwamen of omdat de tekst in de ogen van de drukker of uitgever correcter was dan de tot dan toe gedrukte teksten.
Kenmerkend voor incunabelen is dat het boek met de hand moet worden afgemaakt. De rubrieken, ophogingen van de hoofdletters en ook de initialen moeten na het drukproces met de hand worden toegevoegd, hoewel er ook in de incunabelperiode boeken zijn waarin ook de initialen al gedrukt zijn. Uit een aantal incunabelen blijkt dat er ook regelmatig ruimte werd opengelaten voor het toevoegen van miniaturen. De finishing touch van de gedrukte werken werd over het algemeen pas uitgevoerd op de plaats van bestemming van het boek. Het boek werd namelijk in losse katernen verhandeld en door de eigenaar