als zanger aan de hofkapel verbonden was. Van zijn hand zijn bij voorbeeld het Inter vestibulum et altare en een Magnificat.
Behalve het geestelijk repertoire zijn er ook talrijke profane composities, veelal geschreven ter gelegenheid van feestelijke of beklagenswaardige gebeurtenissen, banketten, scenische en carnavalesk voordrachten of om de hoofse liefde te bezingen. De villancico's (strofische liederen in refreinvorm) en romancen (balladen) zijn in verschillende cancioneros (liedhandschriften) overgeleverd. Voorbeelden daarvan zijn het Cancionero Musical de Palacio (hof van de hertog van Alva) en het Cancionera de la Biblioteca Columbina, dat in het bezit was van Ferdinand Columbus, zoon van de beroemde ontdekkingsreiziger. Van de vele componisten die zich met dit wereldlijke repertoire bezighielden (waaronder Alonso de Alva en Martin de Rivaflecha) was Juan del Encina (1468/69 - ca. 1529) wellicht de belangrijkste. Zijn profane werken dateren vooral uit de periode waarin hij in dienst was van de hertog van Alva, omstreeks 1495. Ook zijn liederen getuigen van een duidelijke relatie tussen tekst en muziek, waarbij de melodielijn zich tot een stem beperkt en de ritmiek door de tekst wordt bepaald. Hij componeerde vooral gelegenheidswerken, waaronder het carnavalsstuk Oy comamos y bebamus, Laat ons vandaag eten en drinken, en het klaaglied Triste Espana sin ventura, O treurig en ongelukkig Spanje (naar aanleiding van de dood van de kroonprins Juan in 1497).
De tweede CD geeft de muziek weer die aan het begin van zestiende eeuw in de Nieuwe Wereld moet hebben geklonken. Vanaf 1493, een jaar nadat Columbus het nieuwe land ontdekte, werd het katholieke geloof zoals dat door het Spaanse hof werd gepropageerd, overgebracht naar het nieuwe land. Franciscanen reisden met Columbus mee om het geloof en de daarbij behorende rituelen over te dragen. Muziek speelde daarbij een belangrijke rol. Vanaf 1528, toen de eerste bisschop in Mexico werd benoemd, viel de katholieke kerk aldaar onder de kerkelijke autoriteit van Sevilla. Ook in muzikaal opzicht ontleende de Mexicaanse kerk haar materiaal aan Sevilla. Werken van Escobar, Guerrero en De Morales bereikten de overkant van de Atlantische Oceaan en werden veelvuldig in Mexico uitgevoerd en gekopieerd. De eerste, ons bekende gezangen van Latijns-Amerikaanse componisten dateren eigenlijk pas uit het midden van de zestiende eeuw. Voorbeelden daarvan zijn het Memento mei Deus van Hernando de Franco en het schitterende Salve Regina van Juan de Lienas. Typerend voor deze werken is de afwisseling van meerstemmige, akkoordische strofen en eenstemmige koralen. Melodiek en ritme uit de ‘Oude Wereld’ zijn echter nog duidelijk hoorbaar.
Anne Houk de Jong