Madoc. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
R.E.V. Stuip (red.), Franse teksten uit de Middeleeuwen. Muiderberg (Coutinho), 1991. 235 p. Geïll. ISBN 90 6283 853 7. f 37,50.Het Oud- en Middelfrans aan de Nederlandse universiteiten maakt woelige tijden door. Er is sprake van schaarste aan woordenboeken, gebrek aan hoogleraren en slinkende studentenaantallen, maar gelukkig is er nog een aantal recalcitrante lichtpuntjes, waarvan er één de nieuwe Stuip is. Na de bundel Franse literatuur van de Middeleeuwen uit 1988,Ga naar eindnoot1. is onlangs deel 2 van deze serie verschenen: Franse teksten uit de Middeleeuwen. Dit deel sluit naadloos aan bij zijn voorganger: niet alleen de inhoud loopt volstrekt parallel met het eerste deel, zelfs het uiterlijk van Teksten laat zien dat het hier om een complementaire bloemlezing gaat. Het betreft een selectie tekstfragmenten die de verschillende genres, zoals die behandeld zijn in deel 1, illustreert. De bloemlezers, die in de meeste gevallen dezelfden zijn als degenen die verantwoordelijk waren voor de corresponderende hoofdstukken uit deel 1, hebben uit de enorme erfenis die de middeleeuwse Franse literatuur ons nagelaten heeft, gepoogd een verantwoorde keus te maken. Daarbij hebben ze hun best gedaan om een representatieve selectie te maken zonder de platgetreden paden van de canon te bewandelen. Was deel 1 al een verademing wat toegankelijkheid, nauwgezetheid en leesbaarheid betreft, deze formule is opnieuw toegepast in deel 2. In de meeste gevallen hebben de auteurs hun oog laten vallen op een originele bloem en deze is misschien daarom wel extra fris en prikkelend voor de leesorganen. Het boek sluit, zoals gezegd, aan bij de volgorde van deel 1. Elk hoofdstuk illustreert een middeleeuws genre en bestaat dan ook uit minimaal een drietal exponenten van bij voorbeeld Arturliteratuur, fabels, lyriek of theaterrepertoire. De hoofdstukindeling is echter nogal dwingend van opzet: doordat impliciet verondersteld wordt dat de vaardigheid in het beheersen van het Oud- en Middelfrans na het lezen van de eerste tekst toeneemt, heeft men ervan afgezien de laatste tekstfragmenten in de hoofdstukken te voorzien van een adequate vertaling en wordt volstaan met een (per hoofdstuk verschillende!) annotatie. Verwacht wordt van de lezer dat, als hij eenmaal een keuze voor een van de genres heeft gemaakt, hij dan ook voor het hele hoofdstuk kiest. ‘Zelfwerkzaamheid’ noemt de flap dit. Het is in deze bloemlezing kennelijk niet de bedoeling dat de lezer zelf ook gaat zitten bloemlezen.Ga naar eindnoot2. De samenstellers zijn onorthodox te werk gegaan. In het hoofdstuk over ‘Het chanson de geste’ heeft R.E.V. Stuip zijn keus laten vallen op een tamelijk onbekende exponent van het genre: de Girart de Vienne. Indirect maakt de lezer toch kennis met de canon: de gekozen fragmenten voeren Ganelon, Roland en Olivier op, de helden uit het Chanson de Roland, en deze laisses illustreren dus direct dat de rol van de intertextualiteit erg groot was in de Middeleeuwen. En hoewel P. Verhuyck in het hoofdstuk ‘Rondom de Roos’ twee bekende frag- | |
[pagina 47]
| |
menten presenteert, het begin van de Roman de la Rose en de passage tegen de adel, schroomt hij gelukkig niet de scabreuze allegorie van het plukken van de Roos onverbloemd op te nemen. Deel 2 mist echter nadrukkelijk de complementaire tegenhanger van ‘Vertalingen van Oudfranse litteraire werken in het Middelnederlands’ van W.P. Gerritsen uit deel 1. Geprobeerd is deze lacune enigszins goed te maken door ook in deel 2 af en toe de brug tussen het Oud- en Middelfrans en het Middelnederlands te slaan. En zodra het Nederlandstalige element in de oude teksten opduikt, blijkt het zo verrassend dat het bijna jammer is dat men er niet wat meer nadruk op gelegd heeft. Zo duikt plotseling, in het hoofdstuk gewijd aan de Franse lyriek, de vertaling op die Leopold maakte van het beroemde gedicht ‘Seulete suy’ van Christine de Pizan. Tussen de vaak erg letterlijke vertalingen van de andere stukken tekst, is zo'n literaire vertaling een verademing. Terecht merkt C. Hogetoorn op dat van het werk van Villon en Ruteboeuf genoeg tekstuitgaven en vertalingen in omloop zijn, hoewel een of twee gedichten van deze heren, vergezeld van de puike Nederlandstalige versie, het overzicht van de lyrische dichtkunst zeker had gecompleteerd. In de hoofdstukken gewijd aan theater en aan proza en verzen in de vijftiende eeuw reserveren de schrijvers J. Koopmans, A. Naber en R.E.V. Stuip steeds een fragment voor een link tussen de Nederlanden en het middeleeuwse Frankrijk. In ‘Op de planken’ wordt enige aandacht besteed aan de beroemde waanzinscène in La Farce du Maitre Pathelin, waarin de advocaat uitroept:
Dont viens tu, Caresmeprenant?
Wacarme, liefe goede man;
Etlbelic bed igluhe golan;
Henrien, Henrien, conselapen
en we begrijpen dat je in de oren van een middeleeuws Fransman niet erger kunt raaskallen dan in gebroken Middelnederlands. Het doet een beetje denken aan het Vlaamstalige jargon dat in de Roman de Renart plotseling opduikt; op dat jargon wordt in dit boek helaas niet ingegaan. In het hoofdstuk over proza en poëzie uit de vijftiende eeuw komen de gedichtjes aan bod die Chastellain aan de Nederlanden wijdde, over een notoir geval van vadermishandeling, Kabeljauwse twisten en wonderbaarlijke verplaatsingen in de Lage Landen. Tenslotte is er nog een aardige passage gewijd aan de cursus Frans voor de handelslustige Vlaamse koopman, die in de vijftiende eeuw in omloop was. Uit deze ‘Hoe zeg ik het in het Frans’ avant la lettre blijkt dat ook toen al de wereld werd verdeeld in ‘huis, maatschappij en godsdienst’. Kortom, de Hollandse tulpen in deze bloemlezing geven de bundel iets extra's, waardoor het boek niet alleen een must is voor studenten Frans, maar zeker ook voor neerlandici, mediëvisten en historici. Afgezien van een enkel vertaalfoutje (Pacques flories (p. 21) = beloken Pasen!) en een wat verwarrende, steeds veranderende annotatie, zijn de samenstellers van deze bundel er uitstekend in geslaagd te laten zien hoe fris, hoe ongecompliceerd en soms geraffineerd, maar vooral hoe oorspronkelijk de Franse literatuur van de Middeleeuwen is. Daarom kijken we nu reikhalzend uit naar deel 3 van wat beslist een trilogie moet worden met een lila kaftje bij voorbeeld - waarin de Franse literatuur | |
[pagina 48]
| |
van de Middeleeuwen nu eens helemaal bekeken wordt vanuit het ‘Hollandse’ perspectief, zowel het middeleeuwse als ook het moderne perspectief. En met dat laatste bedoel ik de wetenschappelijke bestudering van literaire teksten als een primaire bron voor mentaliteitsgeschiedenis, zoals die tegenwoordig bedreven wordt door de medioneerlandici. Deze visie op de literatuur, hier min of meer uit nood geboren omdat er nu eenmaal niet zoveel Middelnederlandse bronnen meer over zijn en in Frankrijk enkel door volbloed historici bedreven, biedt wellicht een aantal aanknopingspunten die ons zowel de literatuur als de tijd waarin deze ontstaan is beter doen begrijpen. Kortom, we kijken uit naar weer een nieuwe Stuip. Margot van Mulken |
|