Madoc. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
schrijfsels | |
Mandevilles klapkielJongens waren we, twaalf, dertien jaar oud, kort na de Tweede Wereldoorlog. Onze droom was het bezit van een zeilboot - in die arme jaren een extravagantie. Mijn vriend H. was de trotse bezitter van een wankele eenpersoons kano. Avonden lang bespraken we de mogelijkheid om die om te bouwen tot een ranke zeilboot. Als mast kon een koperen gordijnroe dienen, de steel van een ragebol liet zich als ra gebruiken. H. wist zijn moeder te pressen om uit een paar lakens een zeil te naaien. Wij ontwierpen een vernuftige stuurinrichting die zich met de voeten liet bedienen. Wat toen nog ontbrak was een kiel of zwaard om te voorkomen dat het jacht bij van opzij of schuin van voren invallende wind zijwaarts zou afdrijven. Dat vraagstuk kon in beginsel op drie manieren worden opgelost. Voor een zeilkano waren zijzwaarden de traditionele optie, maar de bevestiging daarvan ging ons scheepsbouwkundig talent verre te boven. Zo kwamen wij tot het rampzalige besluit, de kano een vaste kiel te geven, een zwaar geval - de kern bestond uit een marmeren plaat, gesloopt van een wastafel - dat wij met grote moeite aan de bodem van het bootje vastschroefden. Bij de eerste proefvaart liep de kano met volle zeilen op een ondiepte, de kiel scheurde van de romp, en een ogenblik later was onze Titanic verdwenen in de golven van de Zilveren Schaats, de wetering achter de Frederik Hendrikstraat. Veertig jaar later zie ik in een flits hoe wij ons probleem hadden kunnen oplossen. Ik bekijk een facsimile van een Londens handschrift dat achtentwintig illustraties bij een beroemde veertiende-eeuwse wereldbeschrijving, de Reis van Jan van Mandeville, bevat.Ga naar eindnoot1. Het zijn schitterende pagina-grote, gedeeltelijk gekleurde en met goud versierde tekeningen in zilverstift op perkament, werk van een Boheemse meester uit de omgeving van koning Wenzel (rond 1400). Eén van die tekeningen, de tweede in de serie, toont Mandeville met zijn reisgezelschap aan boord van een zeilschip op weg naar het Heilige Land. Zij varen dicht onder de kust; men ziet in de verte de muren en huizen van een stad, bossen, landerijen en dorpen. Het schip op de voorgrond lijkt met zijn voor- en achterkasteel en zijn razeil het meest op een kogge; het heeft evenwel geen vast roer, maar wordt gestuurd met een stuurriem (aan stuurboord). Het merkwaardigste is echter een detail waarop, voor zover ik weet, nog niemand de aandacht heeft gevestigd: een opklapbare kiel. Met grote scharnieren is een trapeziumvormige plank of plaat ongeveer op de waterlijn aan de scheepswand bevestigd: een zwaard, dat op de tekening verticaal in het water hangt, maar dat blijkbaar in ondiep water ook omhoog kan worden geklapt. Dat het hier geen ‘vergissing’ van de tekenaar (overigens een kunstenaar van de eerste rang) betreft, bewijst de drieëntwintigste tekening, waarop de haven van Famagusta op Cyprus is voorgesteld. Men ziet Mandevilles schip binnenlopen, | |
[pagina 30]
| |
London, British Library, Add. ms. 24189, F. 3v.
met opnieuw de neergeklapte kiel en de stuurriem (maar hier beide aan bakboord!). Zijn er rond 1400 schepen met een dergelijke opklapbare kiel in de vaart geweest? Het valt nauwelijks aan te nemen dat de onbekende meester van de Londense Mandeville-illustraties hier iets heeft afgebeeld dat alleen in zijn fantasie bestond. Maar in standaardwerken over middeleeuwse scheepsbouw heb ik niets over opklapbare kielen gevonden. Wellicht is ergens in de jaargangen van een tijdschrift als The Mariner's Mirror informatie verscholen. Deskundigen heb ik nog niet geraadpleegd. Maar wat een scheepsbouwhistorisch onderzoek ook aan het licht moge brengen, voor mij zal Mandevilles klapkiel altijd verbonden blijven met een jongensdroom. W.P.G. |
|