ologiebeoefening verbreden. Het doet dat door meer en betere informatie over archeologie te geven dan tot nog toe het geval was. De boodschap daarbij is simpel: archeologie is belangrijk en interessant. Het belang van archeologie is evident: de restanten van de materiële cultuur vormen een onvervangbare bron voor kennis van het leven en de wereld van onze eigen voorouders. De grote publieke belangstelling voor archeologie spreekt voor zichzelf. Er is een natuurlijke interesse bij een zeer breed publiek voor de geschiedenis van eigen land, streek of stad. Dit ‘achtertuingevoel’ is groter naarmate de afstand kleiner is. Voor de niet-Nederlandse archeologie geldt dat wat van ver komt lekker is, en vooral dat het wanneer er Nederlanders bij betrokken zijn een meerwaarde krijgt die uitstijgt boven het puur exotische. Het AIC meent dat het wenselijk en mogelijk is een goed, persoonlijk en spannend verhaal over Nederlandse archeologie aan een zeer groot publiek te vertellen.
Nu wordt het publiek met name in de lokale en regionale pers al overvloedig bediend met archeologische berichtgeving: gemiddeld 120 stukjes in de gezamenlijke media per week (cijfers over het laatste kwartaal van 1990). Maar een eerste analyse leert dat daarbij vooral sprake is van incidentele en geïsoleerde berichtgeving. Het kader, de achtergrondmuziek, en het cement wil het AIC aanbrengen, onder meer door voor de kanalen te kiezen die tot nog toe ongebruikt bleven: de audiovisuele media. Het Nederlands publiek - en de Nederlandse omroep - verdient een documentaire serie over Nederlandse archeologie.
Omgekeerd zit er aan het stereotiepe beeld dat de media - en daarmee ook het grote publiek - van ‘de archeoloog’ hebben een raar luchtje. Hij (de archeoloog is altijd een man) is wat wereldvreemd, graaft in modder, en houdt zich met tamelijk obscure zaken bezig. Een archeoloog (m/v), zo is de praktijk, blijkt zich keer op keer te moeten verdedigen tegen opmerkingen als ‘is dat nou nodig, al die oude troep’. Zal er aan de ene kant misschien wat onbegrip bestaan bij de vrager, de hand mag anderzijds ook in eigen boezem worden gestoken. Het AIC wil dan ook de communicatie door de archeologen over hun eigen handelen verbeteren en zal daar door interne informatieverschaffing het zijne toe bijdragen. Het uitbrengen van een knipselkrant, een nieuwsbrief en een jaarboek zijn daartoe geëigende middelen. Dat de vermaatschappelijking van de discipline geen louter cosmetische operatie is bewijst het snel groeiende aantal steden met een gemeentelijk archeoloog: begin 1991 is dat aantal uitgebreid tot twintig. Zij staan met hun werk veel meer dan hun academische collega's midden in de maatschappij en zullen in de toekomst even vanzelfsprekend worden als de figuur van de stadsarchivaris.
Naast informatieverschaffing en entertainment is er ook de veelgeroemde ‘participatie’ om het publiek met het tastbare verleden in aanraking te brengen. De grote vraag in de samenleving naar deze kant van de archeolo-