Madoc. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum. Ingeleid, uitgegeven en vertaald door H.P.H. Jansen en A. Janse. (Middeleeuwse studies en bronnen XX) Hilversum (Verloren), 1991. 510 blz., ISBN 90-6550-227-0. f 48,00.‘Onder zware inspanningen en met hoge kosten’, werden in het jaar des Heren 1238 de fundamenten gelegd voor de nieuwe kerk van het klooster Bloemhof te Wittewierum (p. 336-337). Met veel gevoel voor detail bericht Menko, de auteur van het tweede deel van de kroniek van het klooster, over de meest uiteenlopende zaken die verband hielden met de bouw van de kerk: van de problemen die de vraatzucht van de bouwmeester en zijn zonen met zich meebracht tot zuiver bouwtechnische zaken. Bijzonder beeldend is bij voorbeeld zijn beschrijving van de heiwerkzaamheden: Er waren dus ten tijde van de fundamentlegging steeds 80 mannen nodig, want er waren 10 heipalen en de mannen moesten voortdurend afgelost worden. Als zij op volle kracht bezig waren, dreunde het hele dorp, zodat in de naastliggende huizen de melk uit de kannen klotste en de ganzeëieren door de trilling van de grond geklutst raakten en niet verder uitgebroed konden worden. (p. 336-337). Het zware gedreun van de heipalen klinkt zo'n 750 jaar later nog na bij het lezen van deze passage. Recent is bij uitgeverij Verloren een uitstekende nieuwe editie verschenen met een prettig leesbare Nederlandse vertaling van de oorpronkelijk in het Latijn gestelde tekst van de kroniek van het klooster Bloemhof. Hiermee hebben de in 1985 overleden Leidse hoogleraar in de Middeleeuwse Geschiedenis H.P.H. Jansen en de voortzetter van zijn werk, de historicus A. Janse, een behoorlijk stuk vaderlandse geschiedenis ontsloten voor een breder publiek. De ambitieuze stichter van het klooster en auteur van het eerste deel van de kroniek, Emo, zijn niet al te slimme en weerbarstige neef, eveneens Emo genaamd, de slechterik Hendrik van Schildwolde en Menko de derde abt en bouwer van de nieuwe kerk van Bloemhof zouden nu niet langer tot de grote groep onbekende Nederlanders gerekend hoeven te worden, ware het niet dat ‘de Nederlander’ over het algemeen onberoerd blijft door zijn eigen | |
[pagina 179]
| |
geschiedenis. In De Volkskrant van 13 mei j.l. schreef Kees Fens in dit verband: ‘De eigen cultuur, die lijkt soms op Rottummeroog; we geven hem terug aan de zee’. Jansen en Janse hebben met hun editie van de kroniek een groot deel van de dertiende-eeuwse geschiedenis van de Noordelijke Nederlanden behoed voor dit treurige lot. Wanneer nu echter de inhoud van het werk voorbehouden zou blijven aan een selecte groep intellectuelen, zouden zij Rottummeroog slechts ten dele van de zee hebben gered, en dat zou jammer zijn. De Kroniek van Bloemhof heeft namelijk de potentie een groter publiek aan te spreken. Het werk leeft. Niet alleen door de vele verrassend beeldende passages, waarvan de hierboven geciteerde passage een voorbeeld is, of door de talloze verslagen van oorlog en strijd, in de regio, tussen keizer en paus, en in het Heilige Land, maar vooral ook doordat de auteurs van de eerste twee delen van de kroniek zelf handelend optreden in hun werk. We worden zo in de gelegenheid gesteld nader kennis te maken met twee dertiende-eeuwse ‘medelanders’. Een unieke kans! Emo, de auteur van het eerste deel van de kroniek en stichter van Bloemhof, laat zich kennen als een goede vader voor de aan zijn zorgen toevertrouwde gemeenschap en als een competent bestuurder van het klooster. Een man die wist wat hij wilde en niets uit de weg ging om dat te bereiken. Met name de zorgen voor het materieel welzijn van het klooster brachten hem nogal eens in conflict met zijn omgeving èn met zijn eigen geweten. In zijn inleiding beschrijft Janse Emo als een onzekere, scrupuleuze persoonlijkheid, die innerlijk voortdurend heen en weer werd geslingerd tussen hoop en vrees en achter wiens krachtdadig optreden een grote onzekerheid schuil ging (p. xx). Dit lijkt mij te sterk gesteld. In een aantal in de kroniek opgenomen zelfbeschouwingen geeft Emo namelijk blijk van een groot vertrouwen in zijn uitverkiezing en van een sterke overtuiging van de oprechtheid van zijn bedoelingen.Ga naar eindnoot1. Maar laat hier de lezer zelf oordelen. Dit laatste brengt ons op een interessant punt, waar Janse in zijn inleiding geen aandacht aan besteedt. Hoewel Bloemhof gelegen was in de Friese Landen, die de rand van de beschaafde wereld vormden, was het klooster toch niet afgesloten voor de invloed van ontwikkelingen die zich in de rest van Europa voordeden. Wanneer Emo zijn op het eerste gezicht soms laakbaar handelen verdedigt door te wijzen op de juiste intentie waarmee hij handelde, brengt hij daarmee de door Abelard geïntroduceerde theorie van de neutraliteit van de daad en de doorslaggevende betekenis van de intentie in praktijk. Maar ook op minder verheven terreinen dan de filosofie en de theologie zijn invloeden uit meer centraal gelegen delen van Europa merkbaar. We keren hiervoor terug | |
[pagina 180]
| |
naar Menko's beschrijving van de bouw van de nieuwe kerk van Bloemhof. Op basis van een redactionele ingreep in het handschrift concludeert Janse in zijn inleiding dat voor Menko zowel de kerkbouw als de beschrijving daarvan erg belangrijk moeten zijn geweest (p. xxix). Die constatering wordt bevestigd door Menko's beschrijving zelf. Dit is namelijk de enige plaats in zijn kroniek waar de auteur zijn eigen aandeel onder de aandacht van de lezers brengt. Hoewel hij dit in navolging van Emo zeer discreet in de derde persoon doet, is Menko's trots op wat door zijn toedoen tot stand kon worden gebracht onmiskenbaar. Daarmee kan Menko geplaatst worden in de rij van geestelijke hoogwaardigheidsbekleders die zich bezig hebben gehouden met het verbeteren en verfraaien van kerken en kloosters en dat ook zelf wereldkundig hebben gemaakt. De bekendste uit deze rij is wel abt Suger, die in de twaalfde eeuw de kerk van St. Denis in gotische stijl herbouwde. Minder bekend, maar niet minder interessant, zijn de elfde-eeuwse bisschop Bernward van Hildesheim, de twaalfde-eeuwse abt Marquard van Fulda en de dertiende-eeuwse abt Herman van Altaich. In hun autobiografisch getinte werken laten zij allen onverholen hun trots blijken op wat zij op een traditioneel negatief gewaardeerd gebied hebben gepresteerd. Het zou te ver voeren Menko's kroniek te betitelen als een autobiografie - een predikaat dat Emo's werk misschien wel verdient. In de beschrijving van de bouw van de nieuwe kerk van Bloemhof kunnen we Menko echter wel nader leren kennen. In dit persoonlijk getinte deel van zijn kroniek zet hij zichzelf neer zoals hij door zijn tijdgenoten en door latere generaties gezien wilde worden. Dank zij de nieuwe editie van de Kroniek van Bloemhof kan dit beeld van ‘Menko de bouwer’Ga naar eindnoot2. tot op de dag van vandaag voortleven.
Trudy Lemmers |
|