Madoc. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
De Middeleeuwen als pretpark
| |
[pagina 168]
| |
heid bood te filosoferen over de verdorvenheid van de wereld der kruisridders, waartegen de onschuld en het idealisme van deze kinderen zo gunstig afstak. Volgens de annalist Albert van Stade (gest. 1250) zou paus Innocentius, toen hij over de Kinderkruistocht hoorde, uitgeroepen hebben: ‘Deze kinderen maken ons te schande, omdat zij voortijlen om het Heilig Land te bevrijden, terwijl wij slapen’. Overigens liep het met de kinderen niet goed af: een aantal van hen slaagde er weliswaar in de kust van de Middellandse Zee te bereiken, waar zij hoopten dat God voor hen de zee zou splijten, zoals hij eens voor de Israëlieten gedaan had. Maar het verhoopte wonder bleef uit, en wat er daarna gebeurde, daarover verschillen de bronnen van mening. Sommige vermelden dat zij terugkeerden naar huis, andere dat zij zich vestigden in Genua of doortrokken naar Brindisi. Tenslotte werd de meest romantische oplossing ook de meest geaccepteerde: de kinderen zouden door kwaadwillende piraten op schepen geladen zijn en verkocht zijn op de slavenmarkten van Noord-Afrika, of in een storm zijn omgekomen voor de kust van Sardinië.Ga naar eindnoot2. Nijhoff, in zijn gedicht ‘De kinderkruistocht’, kiest voor de laatste oplossing, Thea Beckman neemt in haar boek het eerste verhaal als leidraad. Het moge uit deze samenvatting duidelijk zijn dat de Kinderkruistocht wel een poging was om naar het Oosten te trekken, maar dat het doel nooit bereikt werd, en dat dit boek dus eigenlijk niet past in de serie waarin het besproken wordt. In de Kinderkruistocht bestond het Oosten alleen als Westerse fantasie. Het verhaal komt kort samengevat hier op neer. De Amstelveense gymnasiast Dolf Wega maakt in het laboratorium van Dr. Simiak, een vriend van zijn vader, kennis met de zogenaamde materie-transmitter, een instrument waarmee dingen en mensen naar het verleden geflitst kunnen worden. Na enig aandringen stemt Simiak erin toe Dolf terug te flitsen naar het jaar 1212. Door een vergissing komt hij niet terecht bij het toernooi dat hij zo graag wilde zien, maar valt hij midden in de Kinderkruistocht. Omdat hij door deze vergissing voorlopig niet meer terug kan naar 1973, trekt hij met de kinderen mee over de Alpen naar Genua en ontwikkelt zich al gauw tot hun eigenlijke leider, omdat hij iets heeft wat middeleeuwers niet hebben, namelijk verantwoordelijkheidsgevoel en sociaal besef, en omdat hij gelukkig iets niet heeft wat middeleeuwers teveel hebben, namelijk een vast geloof in Gods Voorzienigheid. Het is dan ook Dolf die de hele tocht als bedrog ontmaskert: het geloof van de kinderen is misbruikt om hen naar Genua te lokken en hen daar af te leveren bij enkele kapiteins die goede zaken willen doen op de Arabische slavenmarkten. Met de rest van de kinderen trekt hij door naar Brindisi. Daar wordt hij door zijn ouders, die blijkbaar in geschiedenisboekjes zijn gaan lezen, opgespoord en op het laatste nippertje teruggeflitst naar de twintigste eeuw. | |
[pagina 169]
| |
Of dit boek als kinderboek geslaagd is, daarover later, in ieder geval is het buitengewoon populair. Ik heb het gelezen in de 33e druk (1988), de eerste verscheen in 1973. De schrijfster maakt het zich niet gemakkelijk. Niet alleen moet zij het hoofd bieden aan alle moeilijkheden die de auteur van een historische roman altijd heeft, namelijk om een zekere historische authenticiteit te creëren, maar het wordt nog extra gecompliceerd omdat midden in dat historisch decor een jongen uit de twintigste eeuw rondloopt. Wat de historische authenticiteit betreft geldt natuurlijk allereerst dat de feiten moeten kloppen. Niets is zo irritant als kleine details die, ofschoon op zich weinig belangrijk, eigenlijk niet kloppen. En men kan hier gemakkelijk fouten maken, zelfs als het om een recent verleden gaat. Wie weet bij voorbeeld nog dat in Wenen vóór 1938 links gereden werd? Maar op dit punt heeft de schrijfster haar werk voortreffelijk gedaan. In haar boek trekken de jonge kruisvaarders door het Rijndal tot Straatsburg, slaan dan af om de weg te nemen door het Zwarte Woud en zij steken de Alpen over via Karwendel en Brenner om dan via Cremona naar Genua te gaan. En dat is inderdaad een van de meest gebruikte reiswegen geweest van Duitsland naar Italië. Bovendien maakt de geografische spreiding van de bronnen het aannemelijk dat de deelnemers aan de Kinderkruistocht die weg inderdaad gevolgd hebben. We hebben ooggetuigenberichten uit Keulen, uit de buurt van Straatsburg van de annalist van Marbach, uit enkele kloosters aan de oostzijde van het Zwarte Woud (Ellwangen, Neresheim en Zwiefalten), uit Oostenrijk Schäftlarn, Salzburg en Admont, en verder uit Cremona, Piacenza en Genua. Ik heb maar twee foutjes gevonden: volgens Beckman werden de kinderen in Innsbruck verwelkomd door de bisschop en in Genua van de dood gered door medewerking van de doge. Maar Innsbruck heeft pas in deze eeuw een bisschop gekregen, en in Genua lag de leiding van de stad ten tijde van de Kinderkruistocht in handen van een consul en niet van een doge. Die verandering vond pas plaats in 1339. Nogmaals, dit soort details lijkt onbelangrijk, maar slordigheid hierin verraadt toch vaak een diepergaande onverschilligheid voor het verleden waarmee de schrijver zich bezighoudt. Maar historische authenticiteit vraagt ook in een historische roman natuurlijk meer dan enkel een zorgvuldige omgang met de feiten. Wil zo'n roman iets meer zijn dan een eigentijds drama in historische klederdracht dan zal de schrijver moeten proberen door te dringen in de denk- en levensvormen van de mensen die hij beschrijft. Het moeilijkste punt daarbij is natuurlijk de taal. En daar lopen de meeste historische romans dan ook op stuk. Veelal neemt de schrijver zijn toevlucht tot een soort plechtstatig, naar zijn gevoel archaïsch taalgebruik, waarin woorden als ‘mitsgaders’, ‘gij’ en ‘vrouwe’ rijkelijk zijn rondgestrooid. | |
[pagina 170]
| |
Of juist het tegendeel; de taal is van een boertigheid, waar zelfs de meest eenvoudige landman zich nog voor zou schamen. In beide gevallen krijgt de lezer de indruk dat hij niet met gewone mensen te maken heeft, maar met acteurs die - veelal slecht - een rol staan te spelen. En dat zou wel eens een juiste indruk kunnen zijn, want het lijkt mij dat veel schrijvers van historische romans - ten onrechte - het taalgebruik van het ridderepos of van bij voorbeeld Shakespeare's toneelstukken imiteren, en daarbij niet in de gaten schijnen te hebben dat het taalgebruik in dit soort literatuur niet natuurlijk is maar uiterst gestileerd: een hoge stijl voor hooggeplaatsten met edele emoties en een lage stijl voor het mindere volk met minder verheven gevoelens.Ga naar eindnoot3. Weer een andere methode is die van Umberto Eco in De naam van de roos. Hij legt zijn personages hele stukken uit middeleeuwse tractaten in de mond, zoals bij voorbeeld wanneer de abt van het gedoemde klooster zijn indrukwekkende verzameling kerkelijke kunst aanprijst in woorden die vrijwel letterlijk ontleend zijn aan het werk van Suger van Saint-Denis.Ga naar eindnoot4. Met de taal van het dagelijks leven in het verleden heeft het allemaal niet veel te maken, het zijn trucs die tenslotte bij de lezer een onbehaaglijk gevoel van bekocht te zijn achterlaten. Met dit soort problemen heeft Beckman zich niet beziggehouden. Haar kinderen praten in een onbekommerd twintigste-eeuws jargon. De manier waarop zij een middeleeuwse atmosfeer tracht op te roepen is meestal via kleine becommentariërende passages, of via de gedachten en overwegingen van haar jonge, twintigste-eeuwse hoofdpersoon. Dat heeft iets vervreemdends, want het historische element zit nauwelijks in de handeling zelf, maar in beschouwingen over de handeling. Een typerend voorbeeld daarvan is de passage waarin Dolf probeert de leiders van de Kinderkruistocht over te halen de boel wat beter te organiseren. Dat leidt tot tegenstand waartegen onze jonge held zich teweer stelt: Dolf richtte zich hoog op. Met zijn vijftien jaren, één meter zestig, was hij zeker zo lang als een volwassene uit die tijd. Ze moesten hem wel voor een jaar of achttien houden. Zijn lengte en de zekerheid waarmee hij optrad, intimideerden deze middeleeuwers. Voor een vijftienjarige in Dolfs tijd was dit alles heel gewoon. In de dertiende eeuw durfden alleen edellieden zo hoog van de toren te blazen. (p. 60) Op deze wijze vindt er een voortdurende vergelijking plaats tussen de dertiende en de twintigste eeuw. Dat zou tot hele grappige situaties kunnen leiden, maar daarvoor is de toon van het boek toch te belerend, zoals bovenstaand citaat al doet vermoeden. Het is allemaal bloedernstig. | |
[pagina 171]
| |
Wat voor beeld van de Middeleeuwen wordt nu aan de jonge lezers voorgehouden? In de eerste plaats wil de schrijfster haar publiek ecologisch bewust maken. In de Middeleeuwen was, volgens haar, de natuur ongerepter, het eten smaakte beter en de mensen leefden dichter bij de natuur. Van het Toscaanse landschap wordt gezegd: De rivieren waren helder en onbedorven. De wegen waren smal, wit van stof en boden eindeloze verrassingen. Op de heuvels lagen de trotse burchten, of kleine, onafhankelijke steden. Op de hellingen graasden kudden schapen en geiten, in de bossen leefden ontelbaar veel vogels. Nergens hoorde je het geloei van straaljagers, het brommen van auto's, het stampen van machines. Het ganse land ademde rust, stilte en muziek. Het brood smaakte beter dan het duurste gebak in de twintigste eeuw. De wilde kalkoenen uit de eikenbossen smaakten fijner dan Dolf ooit had kunnen dromen. (p. 260-261) Hier blijkt dat geschiedenis niet de belangrijkste zorg van de schrijfster is, maar dat zij wil opvoeden. Over de natuurbeleving van de middeleeuwse mens is toch nog wel iets anders te zeggen dan dat het toen nog allemaal ongerept was. Pas in de loop van de achttiende eeuw kwam er zoiets als bewondering voor de ongerepte natuur. En over het middeleeuws voedsel kunnen we heel kort zijn: het was onsmakelijk en ongezond. De mensen die dit aards paradijs bewoonden waren, in Beckmans ogen, gericht op uiterlijkheden en zij waren dol op ritueel en machtsvertoon. Wat hun echter ontbrak was gevoel voor vrijheid: Kleine kuddedieren waren het, die nooit iets hadden geleerd en voor wie het eigenlijk weinig verschil maakte of ze door een hooggebergte trokken, door morsige straten zwierven of dat ze zware landarbeid moesten verrichten. Slavenzielen hebben ze, dacht Dolf. (p. 196) In hun ontplooiing werden zij geremd door het besef dat zij de grenzen van hun stand niet mochten overschrijden en door de godsdienst. De sociale ongelijkheid zorgde ervoor dat zij geen verantwoording voor elkaar konden of wilden dragen en de godsdienst hield hen gevangen in de ketenen van bijgeloof en valse verwachtingen. Daartegenover plaatst de schrijfster Dolf, die zij beschrijft als realistisch en sociaal gevoelig, het ideale lid van de PvdA (of misschien beter op dit moment: van D'66). Om de balans te redresseren wordt nog wel opgemerkt dat de middeleeuwers vrienden waren tot in de dood en dat die trouw in | |
[pagina 172]
| |
scherp contrast staat met de twintigste eeuw waarin opportunisme en verraad hoogtij vieren (p. 122). Weer elders zegt zij dat mensen misschien nooit veranderen: in alle tijden zijn er maar enkele mensen op wie je echt kunt rekenen en wat ook nooit zal veranderen is dat de machthebbers het ervan nemen, terwijl het merendeel van de bevolking in armoede leeft. Kortom: het cliché wordt niet geschuwd. En dat laatste is misschien ook wat dit boek zo vermoeiend maakt en waardoor je het zo makkelijk weer vergeet. Het gebrek aan historiciteit en de opvoedende tendens, daar is overheen te komen. Er bestaan verrukkelijke kinderboeken waar het met historische details niet altijd even nauw genomen wordt, zoals bij voorbeeld Hilda Lewis, Het vliegende schip, een verhaal over vier kinderen die in een toverschip door alle tijden reizen en daar de meest spannende avonturen meemaken. De Narnia-cyclus van Lewis is duidelijk opvoedend; het is eigenlijk een introductie in de christelijke leer, een soort speelse katechismus. Maar dat gebeurt met vaart en humor, en alle zeven boeken zitten vol met originele vondsten en met figuren die je nooit meer vergeet. Een goed teken is dat de Narnia-verhalen ook boeiend zijn voor volwassenen en voor mensen die aan het christendom verder niet zo'n boodschap hebben. Maar dit boek is bloedeloos, de figuur van Dolf komt niet tot leven, hij is een kapstok om ideeën aan te hangen, en dan wel ideeën die zo uit de Readers' Digest lijken te komen. Het is een boek dat niet alleen een armzalig en stereotiep beeld geeft van de Middeleeuwen, maar dat ook niet veel goeds belooft voor de twintigste eeuw. Als u kinderen heeft en u wil ze met de Middeleeuwen laten kennismaken, geef ze dan liever Fulco de Minstreel. |
|