Madoc. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
De lastige schare. Gevolgd door vijf anekdoten over dichtergeleerden. Vertaald uit het middeleeuws Iers en van toelichting voorzien door Maartje Draak en Frida de Jong. Amsterdam (Meulenhoff), 1990. 118 p. ISBN 90-290-2944-7. f 24,50.Wie zich twaalf jaar geleden interesseerde voor de oude Ierse verhalen moest zich behelpen met bewerkingen of onvolledige vertalingen. Gelukkig is daar verandering in gekomen. Sinds haar emeritaat, in 1977, houdt de keltologe Maartje Draak zich voornamelijk bezig met het vertalen van belangrijke Oudierse teksten, in samenwerking met Frida de Jong. In 1979 verscheen de bundel Van helden, elfen en dichtersGa naar eindnoot1., in 1986 Het feestgelag van BricriuGa naar eindnoot2. en vorig jaar De lastige schare. In De lastige schare zijn zesGa naar eindnoot3. verhalen bijeengebracht over dichtergeleerden. De bundel opent met een korte inleiding waarin het begrip ‘dichtergeleerde’ wordt verklaard. Na het lange titelverhaal (59 p.) volgen vijf korte teksten. Bij alle verhalen wordt in een helder commentaar achteraf van de hand van Maartje Draak meer achtergrondinformatie gegeven en worden duistere passages toegelicht. Het boekje besluit met een aanhangsel te vinden zijn de ‘Uitspraak van Ierse woorden en namen’, een ‘Woordenlijst van onvertaalde woorden en belangrijke namen’ en een ‘Aantekening bij de vertaling’. Een verantwoording waarom juist voor deze verhalen gekozen is ontbreekt. Kennelijk heeft Draak een figuur voor het voetlicht willen halen die een belangrijke rol heeft gespeeld in het oude Ierland. Met de vijf korte verhalen wordt het beeld van de dichtergeleerde zoals dat naar voren komt in ‘De lastige schare’ verder ingevuld. In de samenleving van het voor-christelijke Ierland vervulden de dichtergeleerden een belangrijke functie. Voor de komst van de christenen hadden de Ieren al een hoge graad van beschaving bereikt, maar zij kenden nog geen schrift. De dichtergeleerden, in het Iers filid (enkelvoud fili), waren verantwoordelijk voor het bewaren en de overdracht van alle kennis. Een fili moest alle verhalen voor kunnen dragen en op elk moment elke vraag kunnen beantwoorden. Als hij een antwoord niet kende kon hij het door middel van een magische uiting te weten komen. Omdat zij beschikten over verbale magie waren de dichtergeleerden zeer gevreesd. Door het uitspreken van een hekeldicht konden zij iemand onteren en zelfs lichamelijk letsel | |
[pagina 118]
| |
toebrengen. Vooral voor koningen was dat rampzalig omdat zij persoonlijk verantwoordelijk waren voor de vruchtbaarheid en voorspoed van het land, wat betekende dat zij hun lichaam onbeschadigd moesten houden. Het dreigen met satire was dus een effectief chantagemiddel. Omdat de Ieren hun kennis pas laat op gingen schrijven is er erg weinig bekend over de voor-christelijke periode. Het bovenstaande schetst het beeld van de dichtergeleerde zoals dat naar voren komt uit de oudste verhalen. Hoewel deze pas na de kerstening van Ierland op schrift zijn gesteld (vanaf circa 700) lijken ze nauwelijks van heidense elementen ontdaan te zijn. Ze geven een ‘betrouwbaar’ beeld van een heidens-aristocratische, heroïsche samenleving zoals die geweest moet zijn in de vierde en vijfde eeuw. ‘De lastige schare’ is een jonger verhaal. Het is waarschijnlijk ontstaan in de tiende eeuw, toen het christendom al stevig geworteld was in Ierland. De dichtergeleerden vervulden in het christelijke Ierland nog steeds een belangrijke functie als cultuurdragers, maar ze waren niet meer zo gevaarlijk. Een nieuwe regel was, dat als een fili iemand ten onrechte hekelde er ‘drie puisten van oneer’Ga naar eindnoot4. op hemzelf zouden groeien in plaats van op zijn slachtoffer. Het is duidelijk dat in ‘De lastige schare’ de filid niet meer gevreesd worden: Draak noemt het verhaal een goedmoedige persiflage. De vroegst bekende versie is overgeleverd in het vijftiende-eeuwse Book of Lismore. ‘De lastige schare’ bestaat voor ons moderne gevoel eigenlijk uit drie aparte verhalen. Het eerste deel vormt een inleiding. Het schetst de omstandigheden die geleid hebben tot het lastigvallen van koning Guaire, de kern van het verhaal. Dichtergeleerden hadden geen vaste verblijfplaats. Ze trokken rond door het land en maakten net zo lang als ze wilden gebruik van de gastvrijheid van koningen. Deze voorzagen hen van alles wat ze nodig hadden en voldeden aan al hun wensen omdat ze moesten gehoorzamen aan de wetten van gastvrijheid èn omdat ze, als ze dat niet deden, gehekeld zouden worden, met alle gevolgen van dien. De enorme schare die Senchán, het hoofd van de filid, met zich meebrengt is inderdaad erg lastig. De meest bizarre wensen komen bij hen op zoals de wens van Muirenn: Er kwam een buitensporige wens op bij iemand in het huis van de lastige schare, namelijk bij Muirenn, de pleegmoeder der dichtergeleerden en de vrouw van Dallán, en zij slaakte een lange jammerkreet. ‘Wat overvalt je?’ zeiden zij. ‘Een wens die bij me opkwam,’ zei zij, ‘en als die wens niet wordt vervuld, zal ik niet in leven blijven.’ ‘Wat voor wens?’ zei Senchán. ‘Een kom vol verse melk met merg van het enkelbot van een wild zwijn; een tamme koekoek in een boom met klimop in mijn nabijheid.’ Het was toen tussen Kerstmis en | |
[pagina 119]
| |
Driekoningen. En [ze wenste] een ruglast plus een gordel van het doorregen spek van een spierwitte ever, terwijl ze op een gestreept paard met lange, purperen manen zat, met een kleed van spinneweb om zich heen (...).Ga naar eindnoot5. Gelukkig heeft Guaire een halfbroer, Marbán, die al deze wensen voor hem weet te vervullen. Als voor Marbán, christen èn fili, de maat vol is komt hij naar de hal van de lastige schare en bindt de strijd aan. Met woorden, wel te verstaan. Hij brengt hen in het nauw door vragen te stellen die zij niet kunnen beantwoorden. Als blijkt dat niemand in staat is om hem de Táin Bó Cúailnge (De runderroof van Cúailnge) te vertellen, het langste en beroemdste Ierse verhaal, plaatst hij de hele schare onder gessi (dwingende magische geboden) om geen twee nachten in hetzelfde huis door te brengen totdat zij de Táin teruggevonden hebben. En hij maakt het ze nog extra moeilijk door hen hun dichtkunst af te nemen. De omzwervingen die leiden tot het terugvinden van de Táin vormen het slotstuk van het verhaal. Uiteindelijk zorgt Marbán ervoor dat elke fili terugkeert naar zijn geboortestreek en de lastige schare niet langer bestaat. Van de vijf korte verhalen laten de eerste drie verschillende manieren zien waarop dichtergeleerden gebruik kunnen maken van verbale magie. Ze zijn afkomstig uit Sanas Cormaic, een soort handboek met verklaringen van verouderde en/of moeilijk te traceren woorden, rond 900 samengesteld door Cormac mac Cuilennain, bisschop van Cashel. De laatste twee verhalen geven een indruk van de hoeveelheid kennis die een volleerde fili moet bezitten. Draak noemt hiervan alleen de gebruikte edities, maar zegt vreemd genoeg niets over herkomst en ouderdom van de teksten. In de inleiding bij Van helden, elfen en dichters zegt Draak getracht te hebben ‘het midden te vinden tussen het houterige van woordelijke overzetting en het al te gemakkelijke moderne uitdrukkings-equivalent dat het “Keltische” denkpatroon verbloemt of uitwist.’Ga naar eindnoot6. Ook De lastige schare is in dat opzicht zeker geslaagd. Draak en De Jong hebben het beeldende taalgebruik en de beknoptheid van de Ierse teksten weten te bewaren, zonder het Nederlands geweld aan te doen. Het resultaat is een prettig leesbaar, boeiend boekje. Wat maakt de Ierse verhalen nu zo bijzonder? Door zijn geïsoleerde ligging heeft Ierland weinig invloeden ondergaan van buitenaf. De Romeinen hebben er nooit voet aan wal gezet, de christenen kwamen laat. Daardoor hebben de Oudierse verhalen een heel eigen karakter. Ze geven een beeld van een oude samenleving, een samenleving zonder god en heiligen, maar waar het bovennatuurlijke alom aanwezig is en voortdurend de dreiging van het noodlot voelbaar is. De verhalen kenmerken zich door een bondig, maar zeer beeldend taalgebruik en vele fantasierijke, zelfs bizarre elementen. De voorliefde van de Ieren voor het fantastische detail | |
[pagina 120]
| |
blijkt ook uit hun prachtig geïllumineerde handschriften. Een andere eigenaardigheid is dat de verhalen in tegenstelling tot de vroeg-middeleeuwse continentale literatuur in de volkstaal in proza geschreven zijn. Een eigenschap die zij gemeen hebben met de verhalen van een ander eiland, IJsland. Hoewel de verhalen in ‘De lastige schare’ betrekkelijk jong zijn en enkele zelfs christelijke elementen bevatten, is de sfeer niet wezenlijk anders dan in de oudste verhalen. Tijdens het symposium dat in 1987 gehouden werd ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag, constateerde Maartje Draak ‘dat de botten pijn gaan doen, maar dat het hoofd nog in orde lijkt.’Ga naar eindnoot7. Ik heb dan ook goede hoop dat er nog meer vertalingen zullen volgen. De middeleeuwse Ierse verhalen zijn het waard om voor een groot publiek toegankelijk gemaakt te worden, en betere vertalers zullen moeilijk te vinden zijn.
Marian Rappoldt |
|