Madoc. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Propaganda in de Middeleeuwen.
| |
[pagina 88]
| |
met name bij de kanselarij en de schatkist. Verder hadden vooral de hoge geestelijken invloed doordat zij zitting hadden in het parlement en vanwege het feit dat de hoogste ambtsdragers van de staat, zoals de Chancellor, de Treasurer en de Keeper of the Privy Seal meestal tot de geestelijkheid behoorden. Deze functies gaven hen ook een plaats in de koninklijke raad en zodoende een positie die hen in staat stelde de koning te spreken en hem op de hoogte te stellen van hun eigen ideeën. Ook werden geestelijken vaak als onderhandelaars door de koning afgevaardigd. Wederom waren zij door hun opleidingsniveau en hun ambten uitermate geschikt voor het vervullen van diplomatieke missies. Uit cijfers blijkt dat zowel Edward als Hendrik vaak gebruik maakte van geestelijken als diplomaten.Ga naar eindnoot2. Er kan worden gesteld dat het zwaartepunt van de macht ten tijde van de regeerperioden van Edward III en Hendrik V bij de koning lag. Hoewel zij door omstandigheden soms waren gedwongen hervormingen te beloven, konden ze deze gemakkelijk herroepen als na verloop van tijd hun financiële positie verbeterde of het parlement was ontbonden.
Onder de term ‘propaganda’ wordt in dit artikel verstaan: het aanwenden van allerlei middelen door vorsten ten behoeve van het staatsbelang of de eigen politieke belangen. Hoewel het woord propaganda als een anachronisme klinkt, moet men in het achterhoofd houden dat het hier om propaganda gaat die is verspreid met de in die tijd beschikbare middelen en die aansluit bij de toenmalig heersende ideeën en opvattingen. Om tot een doelmatige afbakening van het onderwerp te komen zal alleen worden gekeken naar kerkelijke propaganda.Ga naar eindnoot3. Uit de bisschoppelijke en koninklijke registers blijkt, dat de kerk geregeld opdracht gaf of opdracht werd gegeven om op enigerlei wijze het volk op de hoogte te stellen van het verloop van de oorlog tegen Frankrijk of om op te roepen geestelijke steun te geven aan de oorlogsinspanningen. Deze opdrachten werden al gegeven tijdens de regering van Edward I (1272-1307). Problemen in de Gascogne (1294) en in Schotland (1296) zorgden voor een hele reeks koninklijke documenten, met een anti-Frans karakter, gericht aan zowel wereldlijke als geestelijke ambtsdragers. Gedurende de hele periode van het einde van de dertiende eeuw tot en met de regering van Hendrik V werd door de koningen gebruik gemaakt van de kerk, om door middel van dit instituut de mensen op de hoogte te stellen van het verloop en de redenen voor de oorlog. Er is een duidelijke ontwikkeling te zien in de redenen voor het gebruik van propaganda. Tijdens de regering van Edward I ontstond er een grotere vraag naar belastingen om zo de oorlogsinspanningen te kunnen financieren. Hierdoor werd de koning gedwongen de wereldlijke en geestelijke leiders te overtuigen van de noodzaak daartoe. Na het uitbreken van de Honderdjarige Oorlog nam het aantal van de documenten zoals die reeds | |
[pagina 89]
| |
door Edward I waren verspreid toe en vanaf het midden van de jaren dertig tot aan het einde van de jaren vijftig verschenen de geschriften de orando pro rege (opdrachten om te bidden voor de koning) bijna jaarlijks. Ook werd door Edward III aan de geestelijkheid opdracht gegeven de oorlog te rechtvaardigen en zijn claim op de Franse kroon te verdedigen. Tijdens de regering van Hendrik V veranderde het karakter van de opdrachten. Nu kwam de nadruk steeds meer te liggen op het sacrale karakter van het koningschap. Hiervoor is een aantal oorzaken te noemen. In de eerste plaats was Hendrik V de tweede koning uit het huis Lancaster. Zijn positie was, zeker gezien de woelige regering van zijn vader Hendrik IV (1399-1413), nog lang niet geconsolideerd. Het succes in Frankrijk moest en zou worden gebruikt om Hendriks positie veilig te stellen. Door te benadrukken dat zijn overwinningen een geschenk van God waren kon worden aangetoond dat Hendrik dus ook de legitieme, door God uitgekozen monarch was. Verder werd de samenleving gedurende een aantal decennia
De kroning van Edward III. Uit: M. Prestwich, The Three Edwards. London, 1981.
| |
[pagina 90]
| |
(vanaf het laatste kwart van de veertiende eeuw) geconfronteerd met de ideeën van Wycliff. Een tegen Hendrik gerichte opstand die werd geleid door zijn ketterse vertrouwensman Oldcastle in 1414 werd met harde hand neergeslagen. Dit versterkte niet alleen zijn positie, maar gaf hem ook de reputatie van een door God gezonden kruisvaarder. Verder speelden ongetwijfeld ook de diep religieuze gevoelens, eigen aan alle koningen van zijn geslacht, een grote rol. Het aantal opdrachten om dankdiensten te houden voor een behaalde overwinning of te bidden voor het succes van militaire campagnes nam tijdens de regering van Edward III sterk toe. Verder verschoof in de latere periode onder Hendrik V de nadruk meer naar het sacrale karakter van het koningschap en werden meer gebeden gevraagd voor het welzijn van het rijk in het algemeen en van de koning in het bijzonder. In de koninklijke en bisschoppelijke registers werd de kerk gevraagd met behulp van gebeden, speciale missen, processies en litanieën aandacht aan de oorlog te besteden. In de meeste gevallen gaat het om gebeden en missen, maar bijna elke combinatie van de hierboven vermelde voorbeelden kon voorkomen. Vaak werd de bevolking een aflaat in het vooruitzicht gesteld indien zij deelnamen aan deze activiteiten. Als men kijkt naar de verspreiding door het jaar van verzoeken waarin werd gevraagd te bidden voor het succes van een veldtocht, valt op dat zij voomamelijk werden gedaan in de zomermaanden juni, juli en augustus (respectievelijk 64 procent bij Edward en 71 procent bij Hendrik). Hieruit zou men kunnen afleiden dat militaire campagnes werden voorbereid en gevoerd in de zomer en vroege herfst. Van wie waren nu de opdrachten te bidden voor het zieleheil van de koning en het welzijn der natie afkomstig? In veel gevallen was dit een direct verzoek van de koning gericht aan de aartsbisschop van Canterbury of aan de bisschop van Londen, die uit hoofde van zijn functie optrad als secretaris van het aartsbisdom. Vervolgens werden de opdrachten via de aartsbisschop van Canterbury dan wel de bisschop van Londen, doorgegeven aan de overige bisschoppen. In belangrijke of specifieke gevallen kon de koning een bisschop direct aanspreken. Verzoeken om te bidden konden ook het persoonlijk initiatief zijn van de aartsbisschop van Canterbury. Deze opdrachten werden niet altijd geregistreerd in de diocesane registers, wat zou kunnen betekenen dat zij een redelijk normaal verschijnsel vormden en alleen in bijzondere gevallen werden genoteerd. Dit zou een verklaring zijn voor het feit dat er vaker opdrachten bewaard zijn gebleven uit de belangrijke jaren van de oorlog. Nu men weet hoe de opdrachten om te bidden doorgaans werden verspreid, is men in staat in sommige gevallen de opdrachtgever te achterhalen indien deze niet werd genoemd. In het diocees van Lincoln werd op 14 juni 1417 gevraagd te bidden voor de veldtocht van de koningGa naar eindnoot4. zonder dat overigens de opdrachtgever bekend was. Op 8 | |
[pagina 91]
| |
mei had de aartsbisschop echter een mandaat uitgevaardigd te bidden voor de voorspoed en het succes van de koning en van het koninkrijk.Ga naar eindnoot5. Dit bericht werd half mei zowel in Bath and Wells als in Hereford verspreid.Ga naar eindnoot6. Het is daarom waarschijnlijk dat de bisschop van Lincoln zijn opdracht direct van de aartsbisschop ontving. De ruime tussentijd (8 mei-14 juni) is hiervoor niet van belang, want er verstreek wel vaker een aanzienlijke periode voordat aan een opdracht van Canterbury gehoor werd gegeven.Ga naar eindnoot7. In ieder geval kan worden gesteld dat de opdrachten te bidden voor het welzijn van het koninkrijk, de koning, en het succesvolle verloop van veldtochten in ruim 75 procent van de gevallen afkomstig zijn van de koning of van de aartsbisschop van Canterbury. Uit het bovenstaande blijkt de nauwe verbondenheid tussen kerk en staat gedurende de succesvolle perioden van de Honderdjarige Oorlog. Over het effect van de oproepen is niet veel te zeggen. Wel is bekend dat ten tijde van Hendrik V regelmatig werd geklaagd over de betrokkenheid van de bevolking bij gebeurtenissen in Frankrijk. Zo uitte de aartsbisschop van Canterbury meerdere malen kritiek op de geestelijkheid vanwege laksheid bij het uitvoeren van zijn mandaten. In de succesvolle zeven jaren van Hendriks regering werden de Engelsen weer geconfronteerd met een oorlog die hun voorvaderen om de een of andere reden waren begonnen. Na meer dan zeventig jaren van successen, maar vooral van tegenslagen, opstanden en een aantal minder gelukkige regeringen was de Engelse bevolking oorlogsmoe geworden. Frankrijk en de oorlog waren ver weg. Voor de meeste Engelsen was de oorlogsproblematiek van generlei betekenis meer, behalve dat zij er belastingen voor moesten betalen. Het animo voor de oorlog zal minder geweest zijn dan Hendrik en zijn bisschoppen graag zouden hebben gezien. ‘Lang voor de militaire nederlagen van de tweede helft van de twintiger jaren, of de diplomatieke rampen van de dertiger jaren, begonnen de Engelsen hun verveling, zo niet hun vijandigheid te tonen ten aanzien van een oorlog die in hun ogen te lang was doorgegaan.’Ga naar eindnoot8. Er is een aantal redenen te noemen waarom van hogerhand werd getracht het enthousiasme voor de oorlog bij de bevolking te vergroten. In de eerste plaats was er het financiële aspect. Wanneer de geestelijkheid ertoe werd aangezet te bidden voor de koning en het rijk was het gemakkelijker de kosten van de oorlog acceptabel te maken. Men kon de bevolking door middel van prediking laten inzien dat de oorlogen belangrijk waren voor de toekomst en het welzijn van het land. Bovendien kon de koning op deze wijze worden afgeschilderd als de verdediger van het rijk. Zeker Hendrik V zal hier, gezien de problemen van zijn dynastie, grote waarde aan hebben gehecht. De relatie tussen koning en bevolking die via de kerk liep, had tot doel de bevolking bewust te maken van het feit dat de oorlogen die de koning voerde niet zijn oorlogen, maar hun oorlogen | |
[pagina 92]
| |
waren. Dat de kerk hierbij als mediatrix (bemiddelaar) optrad is gezien de periode waar we over spreken niet meer dan voor de hand liggend. De kerk drong door tot in alle hoeken van de samenleving en was gezien haar karakter uitermate geschikt voor het vervullen van deze rol. Verder was het nodig in tijd van oorlog een soort nationalistisch gevoel te kweken bij de mensen: ‘Samen met een uitbreiding van de oorlogsinspanningen (...) is er ook de opkomst van een officiële mentaliteit in zowel Engeland als Frankrijk (...) om zo het gebruik van allerlei gemeenschappelijke bronnen voor militaire doeleinden te vergemakkelijken.’Ga naar eindnoot9. Machthebbers streven er naar hun onderdanen te enthousiasmeren voor bepaalde ideeën en opvattingen om zo een geest van nationale eenheid te kweken, zeker ten tijde van oorlogen of crises. Dit is geen uitvinding van de moderne tijd, maar een fenomeen dat ook in de hierboven besproken periode valt te bespeuren. In laatmiddeleeuws Engeland werd gebruik gemaakt van de kerk als instrument om propaganda te verspreiden. Dit wil nog niet zeggen dat de kerk een propagandamachine was die geheel ter beschikking stond van de vorsten. De spirituele waarden telden het meest voor de middeleeuwse mannen en vrouwen wier deelname in kerkelijke rituelen werd aangemoedigd door middel van aflaten. Maar het was wel het instituut dat bij uitstek geschikt was mensen in te lichten over de oorlog en op te roepen de oorlogsinspanningen te steunen. In ieder geval onderkende de kroon dat er een lichaam was dat kon worden gebruikt voor haar eigen doeleinden. Zo droeg de kerk in belangrijke mate bij aan het verstevigen van de relatie tussen kroon en samenleving. |
|