De vergeten rijkdom van Saint-Denis
Ada van Deijk
Het Musée du Louvre in Parijs vertoonde onlangs de resten van de kerkschat van Saint-Denis. Ada van Deijk bezocht de tentoonstelling ‘Le trésor de Saint-Denis’ en zag er vele ‘prachtstukken’. Voor Madoc brengt zij verslag uit.
Op 30 september 1791, bijna op de kop af tweehonderd jaar geleden, maakte een commissie van vier hoge heren - ‘commissaires révolutionnaires’ - een keus uit de kerkschat van Saint-Denis, de abdijkerk van het Franse koningshuis. De in de ogen van de revolutionairen overbodig geworden schat viel daarmee ten prooi aan grote willekeur, zo blijkt uit het vervolg van deze droevige gang van zaken. Hun keuze typeert de voorkeur van de achttiende-eeuwer voor de Antieke Oudheid en zijn afkeer van de Middeleeuwen.
Toch heeft dit er niet toe geleid dat alle middeleeuwse reliekhouders en andere kostbaarheden van Saint-Denis die van edelmetaal waren gemaakt, in de smeltkroes zijn verdwenen. De tentoonstelling die van half maart tot half juni in het Louvre werd gehouden, toonde dat aan. Maar wat er te zien was wèl aan de smaak van de revolutionairen te ‘danken’, dat moge duidelijk zijn. Daarnaast is bekend dat bepaalde voorwerpen de rampzalige selectie weliswaar overleefden, maar later door diefstal alsnog spoorloos verdwenen. Een voorbeeld hiervan is de gouden scepter van Dagobert, een juweeltje van edelsmeedkunst, als de achttiende-eeuwse gravure ervan tenminste betrouwbaar is. In de laatste zin van de uitstekende catalogus (rijk geïllustreerd, FF 290, -) wordt de hoop uitgesproken, dat die verdwenen kostbaarheden toch ooit nog eens mogen opduiken. Hoe het ook zij, nu moeten we genoegen nemen met de zestig voorwerpen die in het Louvre staan opgesteld. Op zich geen moeilijke opgave, want het gaat voor het merendeel om prachtstukken: de troon van Dagobert, de adelaar van abt Suger, de bokaal der Ptolemaeën en het ivoren Mariabeeldje (dat voor de expositie de verre reis vanuit Cincinnati heeft moeten maken) kunnen als voorbeeld worden genoemd.